98 DE BABYLONIERS. OUDE BESCHAVING.
De Babyloniers waren zachtzinniger van aard en beschaafder. Bij hen kwamen
landbouw en Industrie tot ontwikkeling. Hun handel had zieh uitgebreid over
Armenie, Perzie, Baktrie, Indie,. Klein-Azie, Syrie, Phoenicie, Egypte, Aethiopie en
Arabie, en werd met karavanen zoowel als over zee gedreven. Zoo werd Babylonie
de stapelplaats van den transitohandel tusschen het oosten en het westen, en de
bron der rijkdommen, die er zieh ophoopten en tot reusachtige werken werden omgezet.
De rijken der Babyloniers en Assyriers waren in de grijze oudheid de voedster-
plaatsen van kunst en wetenschap. Hun eigenaardig schrift bestond uit wigyormige
letters en heeft daarnaar den naam van spijkerschrift. Aanvankelijk een beelden-
schrift, werd het later vereenvoudigd. Met een scherpe griffel werden de letters op
steenen platen, in den vorm van prisma’s, gegraveerd en daarna gebakken. -Eerst.
in het midden van deze eeuw werd na de opgravingen van den Engelschmati Läyard
en den Fransehen handels-consul Botta het spijkerschrift ontcijferd, en daarmede is
ook een blik geworpen in de letterkunde dier oude volken.
Uit de opgravingen bleek, dat de paleizen der Assyrische koningen van gebakken
steen waren gebouwd, dat de zolderingen uit balken bestonden, die van muur tot
muur liepen en waardoor de zalen lang en smal waren. De wanden waren met
kalksteen of met albasten platen belegd en daarop waren in relief de daden van
den bouwer aangebraeht, met gesehriften in spijkerschrift. Naast de ingangen
stonden gevleugelde stieren of. leeuwen met menschenhoofden als op de wacht.
De Assyrische beeldhouwkunst kenmerkte zieh door een zelfstandigen styl met
grooter p-ijheid dan die_ der oude Egyptenaren, en vooral in de basreliefs gaven zij
blijken van kunst, Op de kunst in Klein-Azie oefenden de Assyriers invloed en
daardoor waren zij ook indirect voor Griekenland van beteekenis.
De religie der Babyloniers en Chaldäeers, die door de Assyriers werd overgenomen,
was in beginsef een natuurdienst. In de sterren en bovenal in de planeten erkenden
de Chaldaeers de hoofdopenbaringen der godheid. Aanvankelijk was het aantal goden
gering, doch uit het kleine getal vloeiden talrijke, door de afzonderlijke steden en
streken vereerde goden voort,
In Babylon was de voornaamste god Bel of Baal, de zonnegod, wiens dienst met
menschenoffers gepaard ging, Hij was de heer des hemels en van het licht, de
schepper van het heelal, en had tot gemalin de maangodin Mylitta (Baältis,
Astarte), De planeten werden beschouwd als de aankondigsters van onheil en zegen.
Bij de Assyriers was de godsdienst over ’t geheel somberder; zij vereerden o, a. naast
hun hoofdgod Assur den zonnegod Sandon, den oorlogsgod Assarok, den vuurgod
Addrammelech (Moloch).
De leden der priesterkaste- werden als de ChaldaeSrs aangeduid (naar het volk
van dien naam); zij verwierven zieh grooten roem door hun kennis van de
sterrenkunde. Zij kenden het zonnejaar van 365,25 dagen, berekenden maansverduis-
teringen, hadden zonnewijzers en een vast stelsel van maten en gewichten.
Als astrologen verklaarden zij uit de sterren de toekomst, en als vogelwichelaars
gingen zij de vlucht der vogels na, om hieruit voorzeggingen te doen. De godsdienst
der Babyloniers was geenszins een oefening in reinheid, maar leidde tot onmatigheid
en wellust, om de goaen te dienen,
* * *
De bodem, met zulk een groötsche beteekenis in de oudheid, is een ruinenveld
geworden; het land, met zooveel rijkdom en bloei, is thans een arm gewest. De
verwoestingen der vele oorlogen, de verplaatsing der handelswegen en daarna het
siechte bestuur der Türken, hebben de bevolking onderdrukt en verminderd; vele
groote steden zijn van den aardbodem verdwenen of in puin begraven en Kurdische
en Arabische herders zwerven over de uitgebreide. steppen met hun vee. Tegen-
woordig wonen de Arabieren bovenal in de vlakte, de Kurden en Turkmenen meest
in het bergland. De godsdienst is bovenal de Mohammedaansche. In het dal van
de groote Zab wonen groepen Nestorianen en verder treft men er verspreid
wonende Jakobietische Christenen aan.
Tal van hoogten, die uit de vlakte oprijzen, zijn te beschouwen als de plaatsen,
waar oude gebouwen of steden tot puinheuvels zijn geworden, zonder dat men hun
RUINEN VAN BABYLON. 99
geschiedenis kent, reusachtige avebieven, waarin de bouwstoffen der oude geschiedenis
zijn bewaard. Slechts enkele dien heuvels zijn uitgegraven en hebben een grooten
schat van archeologische gegevens aan de Europeesche musea geleverd.
Daar, aan den rechteroever van de Euphraat, ligt Hillah, een onaanzienlijk plaatsje,
vol venijnig ongedierte en door een fanatieke beyolking bewoond. Doch hier bevindt
gij u op den klassieken bodem van het vroegeye Babylon, en het uitgebreide
ruinenveld geefl getuigenis, dat de oude beschrijvingen dier stad volgens Herodotus
niet overdreven waren. Ten noorden van Hillah bereiken de ru'inenheuvels een
aanzienlijke hoogte. Men vindt er de overblijfselen van een uitgestrekt paleis;
misschien, dat zieh hier eens de beroemde hangende tuinen verhieven. Aan de
westzijde van de Euphraat ligt de bouwval van den tempel van Bel.
Een ander ruinenveld is dat van Ninive, aan den oostelijken oever van de Tigris,
tegenover het hedendaagsche Mosul. Reeds in den tijd van Xenophon bestonden
nr van de eens zoo vermaarde hoofdstad van het Assyrische rijk niets meer dan
bouwvallen, en sedert verkeerde men lang in het onzekere, welke der vele ruinen
op den oever der Tigris men voor die van Ninive moest houden. Door Botta in
1843 en later door Layard werden opgravingen verricht, die de plaats der oude
stad aan het licht brachten. Men vond er paleizen, bedekt met allerlei opschriften,
beeldhouwwerk, standbeeiden van menschen en dieren, vazen, wapens, vöorwerpen
van koper, ivoor, marmer en albast enz., welke de bouwstoffen leveren voor de kennis
van de oudste cultuurvolken dezer landen.