418 GRONDEIGENDOM. LANDBOUW EN LANDBOUWVRÀAGPUNTEN.
Met den val van het „Shogiinaat” deden de Daimio’s afstand van hun feudale
rechten, zeiden wij, en na 1872 werden de beperkingen in de rechten van de
werkelijke gebruikers van den grond, de boeren, opgeheven. De boeren en andere
grondbezitters worden thans als vrije eigenaars van den bodem beschouwd, want
het zoogenaamde recht van den Keizer is niet meer dan het gewone staatsgezag.
Volgens de wet van 7 November 1874 wördt alle land en bodem in Japan onder-
scheiden als operibaar land en privaat-eigendom.
Tot de opmbare landerijen behooren de gronden der keizerlijke paleizen, de
heilige landerijen. voor Shintö-tempels, landerijen voor staatsinstellingen en staats-
landerijen voor algemeen nut, bergen, wouden, moerassen, rivieren, enz., die niet
privaat-eigendom zijn, alsmede landerijen, welke dienen, om scholen, tempels,
armen-inrichtingen, enz.. te onderhouden.
De private landbezittingen zijn in de laatste jaren aanzienlijk vermeerderd, naar-
mate de moderne economie meer toegang vond in Japan. Tegenwoordig is de bezitter
van privaten grondeigendom volkomen gerechtigd, om zijn bezitting te verkoopen,
verdeelen of wat ook, Hetgeen vroeger niet het geval was. Hoewel de grondeigendom
onaantastbaar is, heeft toch ook de wet van 1875 vastgesteld, dat in het algemeen
belang onteigening kan plaats hebben.
Bij dezen toestand ligt het in den aard der zaak, dat de grond door erfenis
overgaat op de rechthebbenden. Karakteristiek evenwel is nog het patriarchale
beginsel, dat bij de erfenis het mannelijk geslacht en de oudste bevoorrecht wordt,
zoodat de oudste zoon het grootste gedeelte van het vermögen erft.
* *
De landbouw maakt de hoofdzaak van het Japansche bedrijf uit, en wel de
landbouw in engeren zin, want de veeteelt en veehouderij nemen een zeer onder-
geschikte plaats in. Daar de belasting (ongeveer s/s wordt opgebracht door grond-
belasting) en de uitvoer des lands voor ongeveer s/ä uit landbouwartikelen bestaat,
mag men hieruit vrij afleiden, dat de meeste bewoners zieh aan het landbouwbedrijf
wijden, ook al heeft men er geen beroepsstatistiek, die dit aanwijst. Algemeen is
het kenmerkend voor den Japanschen landbouw, dat groote bedrijven en gemiddelde
bedrijven, zooals men in Europa vindt, in Japan ontbreken, en dat alleen kleine
boerderijen hier gevonden worden. . Een boerderij van vijf H.A. geldt reeds als
hijzonder groot.
In den regel bewerkt de Japansche boer zijn land zonder dienstbaren en bijna
zonder vee. De familie alleen verricht den arbeid en heeft daarvoor overvloed van
tijd, zoodat de bewerking van het land met zorg kan geschieden en de familieleden
nog tijd voldoende over hebben, om de landbouwproducten te verwerken. Dit
geschiedt met zijde, indigo, tabak, enz. "Verder hebben de boeren allerlei neven-
bedrijven, waar zij iets mede verdienen; huisindustrieen, als: weverij, stroovlechterij,
papiermakerij, enz.; ook werken zij in de mijnen, in het bosch, of drijven zij
visscherij, jacht, enz. Veelal zijn de boeren gedwongen, op deze wijze hun tijd te
besteden, daar zij van het landbouwbedrijf alleen niet kunnen leven.
De landbouw wordt in Japan intensief gedreven, evenals. in China. Wegens de
onafgebroken bebouwing van den bodem is bemesting steeds noodzakelijk en is het
verkrijgen van mest een belangrijk vraagpunt voor de boeren. Waar men over meer
mest heeft te beschikken, wordt het bedrijf dan ook uitgebreid. Vischmest is nevens
andere hulpmeststoffen voor den landbouw een belangrijk product.
De techniek van den landbouw is die van het gewone kleinbedrijf, welke met
houweel of spade den grond bewerkt; Bovenal verschilt de Japansche landbouw van
den Europeeschen door de geringe beteekenis der veehouderij. Tot nu toe dienden
paarden en rundvee voornamelijk tot transport, hoofdzakelijk als lastdieren, minder
als trekdieren. Eerst in den laatsten tijd dienen zij meer voor melk- en vleeschproductie.
Varkens vindt men er weinig. Hoenderteelt is er levendig en ook de eierenhandel.
Hoe verder naar het noorden, des te geringer wordt de veehouderij. Het schijnt
wel, dat die geringe veehouderij een gevolg is van de invoering van het Buddhisme,
want de streken met zeer onbeduidende veehouderij zijn juist die, welke bij of na
de invoering van het Buddhisme bevolkt zijn.
SOCIALE TOESTAND DER BOEREN. NIJVERHEID.
Het melkgebruik in Japan is nog zeer onbeteekenend; het vleeschgebruik neemt
echter in de laatste jaren sterk toe. Ook wordt er reeds paardenvleesch gegeten.
Van de landbouwproducten Staat de rijst bovenaan. Meer dan de helft van het
bouwland dient tot rijstvelden, en de rijstbouw vormt den hoofdarbeid der boeren.
De rijstcultuur heeft alleen plaats op natte velden; op onbesproeide velden wordt
bijna geen rijst verbouwd. De prijs van de rijst is voor den Japanschen landbouw
van buitengewone beteekenis, daar dit product voor de meeste boeren en grondbezitters
(want de pacht wordt nog meest in rijst betaald) het eenige is, dat bij
verkoop het geld oplevert, om de belastingen te voldoen en onderscheidene zaken
te koopen. Daarom wordt de prijs van de rijst met angstvallige belangstelling gevolgd.
Behalve rijst worden gerst, tarwe, gierst, sojaboonen (Daizu), aardappelen, groenten,
enz., geoogst. Verder noemen wij als handelsproducten des lands: plantenwas, verf-
planten en tabak. Een der belangrijkste voortbrengselen van den handel is nog de
thee, welke evenals de rijst veel geld in omloop brengt. Ook de vezel- en papier-
stoffen zijn van belang.
Een vraag omirent den socialen toestand der boeren zal zeker bij den lezer oprijzen.
Over ’t geheel wordt die niet zeer günstig geacht. In de jaren 1871—1881, toen de
prijzen der producten hoog waren, terwijl de loonen en andere uitgaven in het
ontwakende land eerst langzaam stegen, heerschte er een zekere welvaart onder de
Japansche boeren. Echter was die hier, evenals in Europa in dien tijd, van voorbij-
gaanden aard. Toen de prijzen weer. daalden, veel sneller nog dan zij gestegen
waren, ging alles weer verloren en werd de boerenstand door hooger uitgaven en
geringer inkomsten gedrukt. Daardoor geraakten de boeren in schulden, zoodat
velen te gronde gingen en hun eigendom moesten verkoopen. Verandering van het
grondbezit is hiervan het gevolg geweest, iets, wat te nadeeliger is, daar in de
plaats van de vroegere grondgebruikers geenszins meer bekwame kwamen. Vele
landbezittende boeren zijn hierdoor tot pachters gedaald en stadsbewoners werden
niet zeiden grondbezitters, die van het aldus belegde kapitaal de grootst mogelijke
winsten trachtten te behalen. De pachters betalen zeiden in geld, meestal in
producten, nl. een bepaald gedeelte der opbrengst. Niet zeiden levert de pachter
den geheelen rijstoogst, om de andere producten te behouden, en daardoor leeft hij
in behoeftige omstandigheden. Waar de verhouding tusschen landheer en pachter
nog iets van het oude patriarchale bewaard heeft, wat op vele plaatsen nog het
geval is, verheert de pachter in günstiger omstandigheden.
* *
De ontwikkeling van een volk vindt in de eerste plaats haar uitdrukking in nijver-
heid en kunstindustrie, de belichaming der gedachten, de samenwerking der factoren
van het geestelijk leven tot concrète vormen.
Evenals bij den landbouw wordt ook de nijverheid van Japan gekenmerkt door de
ldein-industrie. Japan is een land van handwerkslieden en kramers, zegt een kenner
des lands.
Onder het oude régime, met de onontwikkelde verkeersmiddelen, had de locale
markt in den regel alleen beteekenis. Nijverheidsproductie voor een grooter markt
kon er in die omstandigheden niet ontstaan, of slechts in zeer geringe mate. Gedeel-
telijk werd zij nog mogelijk, doordien Osaka een algemeen middelpünt van verkeer
was. De kunstweverij van Kioto, zijn porselein-fabrikatie en de productie van sake
(rijstbrandewijn) in die plaats op groote schaal, vonden alleen aftrek door de markt
van Osaka. Waar in andere streken bijzondere takken van nijverheid voor grooter
afzetsgebied werkten (porselein en pottenbakkerij, papier, kaarsen, matten, enz.)
vond men bijna geregeld een staats-tusschenkomst, die de productie regelde, den
producenten het voortgebrachte tegen vaste prijzen afkocht en verder voor het vervoer
naar de markt te Osaka zorgde. Doch ook, waar een dergelijke productie voor de
groote markt plaats vond, geschiedde dit meestal in kleine bedrijven. Bijna nooit
had een wever meer dan twee, op zijn hoogst drie weefstoelen. De huisindustrie
was algemeen voorkomend; de landsheerlijke regeering of de grootere kooplieden
schoten de ruwe grondstoffen. of het geld voor, terwijl ieder in zijn woning deze
bewerkte en weer afleverde aan de regeering of aan den koopman. Grootere zelf