bouwland vindt men er nog, doch het schoone verdwijnt meer en meer. Zoo is in
het algemeen Klein-Azie te beschouwen als door een zoom van wouden längs de
husten omringd. die naar het binnenland afnemen. Een gevolg van deze natuurlijke
gesteldheid is ook, dat de steden in de kuststreken gevonden worden, en dat de
dichtheid der bevolking naar het binnenland eveneens afneemt. Vooral längs de
west- en zuidkust vindt men de grootste volksdichtheid, (zie de kaart op pag. 8).
:i= :{c *
De oudste bewoners, die zieh in Klein-Azie vestigden, schijnen, voor zoover
bekend is, tot de Indo-Europeeers te hebben behoord, en verbreidden zieh waarschijnlijk
van.. 00S^eJyke bergland naar het westen. Doch naast dezen woonden er waarschijnlijk
ook volken van Semietische afkomst. Yolgens de oudste berichten der
Grieken namen de Syriers een groot gedeelte van het midden en oosten des lands in.
En hoewel deze naam als volksnaam verdween, taal, zeden en godsdienstgebruiken
gaven bewijzen, dat de Cappadociers, Ciliciers, Pamphyliers, Lyciers, Pisidiers en
Paphlagoniers tot de Syriers en Phoeniciers behoorden, en dat de oude Indo-Europeesche
bevolking van de Semieten verscheidene eigenaardige gewoonten en zeden had
overgenomen. Door het levendig verkeer längs de kust heeft hier eeuwen lang een
voortdurend geven en nemen plaats gevonden, tot zieh ten slotte een gelijksoortige
beschaving had gevormd, door welker licht men Kreta en de kust van Klein-Azie
van Lycie tot Troas in de oudheid ziet besehenen. Zoo werden, om enkele voor-
beelden te noemen, bij de Ciliciers dezelfde natuurgoden met dezelfde buitensporige
godsdienstvormen vereerd als bij de Syriers, Phoeniciers en Babyloniers. Ma of Mene
der Cappadociers, (bij wie ook de gewoonte der besnijdenis bestond) had in twee
steden aan de boven-Sarös en de Iris veel bezochte tempels, waar op dezelfde wijze
als in de Syrisch-Phoenicische tempels, ter eere van de geboorte-godin de meisjes
aan die godin hun maagdelijkheid toewijdden, nu eens door de gelofte van eeuwige
kuischheid, dan weer door overgeving. aan ontucht. Ook de mannen gaven zieh
niet zelden aan religieusen waanzin over, en ontmanden zieh, om als verminkte
„Gallen” en „Hierodulen” hun leven aan den heiligen dienst te wijden. In Tarsus, de
rijke hoofdstad van Cilicie, welke gedurende de geheele oudheid voor een Tyrische
kolonie Ngold, en in andere steden vereerde men Baäl-Melkart met groote vuur-
feesten. De rotsgraven van Xanthus in het bekoorlijke dal van dien naam, met hun
rijke sculptuurwerken, met nög niet verklaarde opschriften in een vreemde taal op
de wanden en de sporen van oude Schilderingen, geven getuigenis van een vroeger
cultuurleven en ontwikkelde kunst, ev'enals in Egypte en Mesopotamie.
Wij kunnen hierop niet verder ingaan, omdat wij geen geschiedenis schrijven.
Doch met vrij groote zekerheid mag men besluiten, dat de oorspronkelijke bewoners
van Klein-Azie zieh van de bergen van Armenie over Klein-Azie hebben verbreid
tot aan de kusten der zeeen. En hoewel zij ook door vreemde invloeden en door
de aankomst van vreemde volken van Thracische en oud-Grieksche afkomst uit
elkander gingen in taal en zeden, in karakter en levenswijze, de religieuse voor-
stellingen en gebruiken, welke zij uit hun vaderland medegebracht of van de
Semieten hadden overgenomen, namen met de geheele beschaving een gelijksoortige
ontwikkeling aan, waarbij de innerlijke oude kern nog bewaard bleef, mede een
gevolg van het ongestoord verkeer met de verwante cultuurstaten in het Oosten.
Als de kern van dezen geloofskring mag men de voorstelling van een tweevoudige
natuurkracht in haar tegenstelling en verbinding aannemen, en de voortbrenging als
haar symbolische uiting er van aan merken. Scheppend en vernietigend werkte deze
kracht in de natuur en de gedachte lag voor de hand, om öf door het toegeven
aan de geslachtsdrift als eerbied voor het vöortbrengen, öf door onthouding als
eerbiediging van het vernietigen, die krachten te vereeren, zooals wij dat boven
aanwezen.
De verbinding van beide voorstellingen leidde tot de walgelyke voorstelling van
een goddelijk tweeslachtig wezen, waarin de karakteristieke eigenschappen van man
en vrouw vereenigd gedacht waren, en tot een cultus, waarbij beide geslachten de
rollen verwisselden, en de mannen zieh in vrouwen-, de vrouwen zieh in mannenkleeren
hulden, de mannen den arbeid van vrouwen, de vrouwen dien der mannen verrichtten.
De Grieken, die met het Oosten bekend waren, wisten zeker iets van deze
gebruiken. Hieruit zijn waarschijnlijk de mythen ontstaan van Hercules die m
dienst trad van Omphale, koningin van Lydie, en wol spon; van de zegetochten van
Dionysus door Azie en van het strijdbare vrouwenleger der Amazonen, die Klein-
Azie in alle richtingen doortrokken, en t e r eere van hun knjgszuehtige natuurgoden
•overal tempels bouwden en eindelijk over de zee naar het land der Skythen aan de
Tanais (de Don) verhuisd zijn.
k * *
Een groot voordeel van de natuurlijke gesteldheid van Klein-Azie was de buiten-
.gewone kustontwikkeling, juist aan dien kant, waar een smalle zee het sc leidd,e van
een ander land, waar kunst en wetenschap m Europa hun mtrede deden. Met
Griekenland was Klein-Azie door een eilanden-brug verbonden, van Thracie was het
slechts door smalle zeestraten geseheiden, die gemakkelijk werden overgetrokken.
Zelfs vermeldt de mythe, dat Io, door Juno, in een koe veranderd, de Bosporus zou
zijn overgezwommen, zoodat dit water hiemaar den naam ontvmg. (Boes — rund,
i>°A>f is die6mythe en afleiding onjuist, zij wijst toch op de gemakkelijke verbinding
der kusten. Zoo ook was de Egeesche Zee meer verbindend dan scheidend bisschen
beide werelddeelen en het valt niet te verwonderen, dat de geschiedenis van Griekenland
met die van Klein-Azie in de oudheid samensmelt. De Gneksche bevolking
vestigde zieh längs de kusten van Klein-Azie en aldus, ontstond er een Gneksche
kustzoom nauw met Europa verbonden door beschaving en natuur, die het Aziatische
binnenland omsloot. Door de afsluiting der kustgebergten konden die kustbewoners
betrekkeliik lang hun zelfstandigheid handhaven en h u n beschaving bewaien naast
de mächtige Aziatische rijken. Maar er zijn ook weinig gedeelten der W | Ä
E. Curtius, waar de his'torie zoo is samengedrongen m een enge ruimte. Het was de
zee die de kustbevolking zulk een kracht en beteekems gaf, die hen er steden deed
bouwen, en rijkdommen verzamelen, enhen m staat stelde, kunstw^rken mt te ' 0^ e n;
Het was aan deze kust, dat de beschavingselementen van Egypte, Syne, Perzie en
zelfs van Indie samenstroomden en een meuwen zelfstandigen vorm verkregen. De
Homerieden schiepen daar de oudste litteratuur der Middellandsche Zee, de Jonische
kunst bereikte daar haar toppunt van bevalligheid en trotschheid de Pl1'!0? ' 3 ®-
■schieuen daar hun wiisffeerige stelseis; het was m Klein-Azie, m Mylete, dat Anaxi
mander, Hecataeus en Aristagoras hun eerste kaarten teekenden op platen van brons.
Te dikwiils wordt het oude Klein-Azie voor Griekenland m de schaduw gesteld, wat
kunst en wetenschap betreft, doch de opgravingen bewijzen, dat het in geen geval bij
het eiffenliike Griekenland ten achter stond. -■ n 1 j
Elke schrede in Klein-Azie is een wandeling in het verleden. Geen land, zelfs met
het tegenwoordige Griekenland, bezit zooveel pumhoopen en rumen als Anadohe.
Bijna elke Vierkante mijl heeft haar gedenkteeken, hetzij als overbhjfse van een
muur een stuk van een kolom, een doodenstad, een raadselachtige grafheuvel, of
wel de boven den grond uitstekende overblijfselen van een klassieke stad, alle bewijzen
van vergane grootheid. . .
De oorzaak van dat verval ligt in de geschiedenis.
Klein-Azie was lang het tooneel van den strijd tusschen de mächtigste veroveraars
•en de vermaardste volken der wereldgeschiedems. Meden en Perzen stieden hier
met de Skythen, de Grieken met de Perzen, de Galliers en de Romeinen met Mithn
datus en de Parthen; Arabieren, Seldsjukken, M o n g o l e n en de Kruisvaarders bestreden
hier elkander en eindelijk waren het de Osmanen, die daar het onmachtige Byzan-
thnsche Rijk aanvielen i n in de 15«. eeuw te gronde richtten De günstige ligging
van Klein-Azie in den tijd der oudheid was de vloek voor dit land. Gedurende den
eeuwenlangen worstelstrijd verdwenen er roemrijke volken, mächtige staten, prächtige
steden en kostbare gedenkteekenen der oudheid. Nog altijd kestaan de sagen van de
Phrygiers, de geschiedenissen van de Lyciers, Caners, Paphlagoniers en Bithymers,
den roem, de macht en den rijkdom der Lydiers (CroesusY van de dapperheid der
PamphyliSrs, Isauriers en Ciliciers, van de schatten van-Pergamus. Doch het zijn
everleveringen, op toestanden in een zeer ver verleden wijzend.