
 
        
         
		belang.  Terwijl  in  de  zuidelijke  provincien  van  China,  waar  klimaat  en  regenver-  
 deeling  günstig  zijn  en  twee  tot  drie  oogsten  met  gemak  van  den  bodem  verkregen  
 kunnen  worden,  toch  de  landbouw  niet  hooger  gaat  dan  tot  600  meter  hooge  
 terreinen,  gaat  in  noordelijk  China  in  het  lössgebied  de  landbouw  tot  2000  meter,  
 zelfs  tot  2400  meter  hoogte.  Waar  de  lösslagen  voorkomen, vindt men ook  landbouw;  
 waar  zij  ontbreken,  houdt  de  landbouw  hier  meestal  spoedig  op.  En  een  belangrijk  
 voordeel  is  het,  dat  de  löss  zonder  of  bijna  zonder  bemesting  rijke  oogsten  levert.  
 Daardoor  is  noordelijk  China  in  günstige  omstandigheden  boven  Zuid-China, waar de  
 bodem  steeds  bemest  moet  worden,  iets  wat  in  een  land  met  weinig  veeteelt  groote  
 moeielijkheid  veroorzaakt.  Aldus  oefent  het  löss  een  belangrijken  invloed  uit  op  het  
 economische  leven  der  bewoners  van  Noord-China,  en  wanneer  de  noodige  regen  
 valt,  levert  dit  land  ruim  de middelen  van bestaan voor  een vreedzame, landbouwende  
 bevolking.  Evenwel,  voldoende  regen  is  noodig  voor  het  lössgebied. 
 Nog  andere  diensten  bewijst het lössgebied  den Chineezen.  Millioenen van menschen  
 in  noordelijk  China  leven  in  holen,  welke  in  het  löss  gegraven  zijn.  Aan  den  voet  
 van  de  steile  wanden  der  lösslagen,  waar  die  naar  de  ri vieren  afdalen,  vindt  men  
 dergelijke  woningen  in  groote  menigte.  Deze  lösswoningen komen voor als eenvoudige  
 holen  zonder  eenige  weelde,  maar  tevens  vindt  men  er  wäre  lösspaleizen,  welker  
 wanden  met  tegels  bezet  zijn,  en  welker  gevels  architektonische  sieraden  uitmaken.  
 Sommig;e  dier  woningen  dringen  100  ä  200  voet  in den lösswand door.  De voordeelen  
 dezer  lösswoningen  zijn,  dat  zij  goedkoop  gebouwd  worden,  gedurende  den  hier  
 zeer  strengen  winter  warm  blijven,  en  in  den  heeten  zomer  een  koele  verblijfplaats  
 vormen. 
 &  3« 
 Door  het  verschil  in  geographische  breedte  vertoont  het  klimaat  van  China  groote  
 verscheidenheden.  Als  een  algemeen  kenmerk  van  het  klimaat  geldt,  dat  het  door  
 de  oostelijke  ligging  een  streng  continentaal  karakter  heeft.  Heete  zomers  en  koude  
 winters  wisselen  elkander  in  Chinä  af.  Door  de  ligging  aan  de  zee  zou  men  den  
 invloed  van  den  Grooten  Oceaan  op  het  klimaat  alhier  verwachten.  Deze  invloed  is  
 echter  niet  zoo  günstig  als  in West-Europa.  Want  China  ligt  in  het  moessongebied,  
 waar  in  den  zomer  de  vochtige  zeewinden  waaien,  terwijl  in  den  winter  de  koude  
 winden  uit  het  binnenland  van  Azie  de  heerschappij  hebben.  Hierdoor  heeft  Peking,  
 op  de  breedte  van  Madrid  ( +   40°  N.Br.),  een  gemiddelde  wintertemperatuur  
 van  —  4,2°  C.  en  een  gemiddelde  zomertemperatuur  van  +   25,4°  C.  (Utrecht  heeft  
 respect.  een  temp.  van  +   1,18°  en  +   18,69°  C.).  Te  Kanton,  ongeveer  op-  den  
 Keerkring,  kan  de  temperatuur  in  de  heetste  maand  tot—34°  C.  stijgen,  en  in  de  
 koudste  maand  to t  bij  0°  C.  dalen.  Bij  Peking  vriest  het  Keizerskanaal  niet  zelden  
 tot  den  bodem  dicht. 
 Gedurende  den  zomertijd  waait  de  zeewind  of natte moesson,  die rijkelijken neerslag  
 geeft  op  het  land  en  de  bron  is  van  vruchtbaarheid.  Doch  in  den  winter  en  het  
 voorjaar,  als  de  koude  landwinden  soms  met  stormachtige  hevigheid  waaien,  is  de  
 lucht  droog en dikwijls met dichte stofmassa’s vervuld.  Het  is het stof der verweerende  
 gebergten  in  het  binnenland,  dat  door  den  wind  wordt  medegevoerd  en  zieh  in  den  
 loop  der  eeuwen  längs  de  Hoangho  tot  zware  lagen  heeft  neergelegd,  die  daar thans  
 het  lössgebied  vormen. 
 H O O F D S T U K   XXVI . 
 DE  CHINEEZEN  EN  HUN  FAMILIELEVEN. 
 De  landen,  welke  wij  boven  in  enkele  trekken  hebben  geschetst,  vormen  te zamen  
 het  Chineesche  Rijk.  waarvan  het  eigenlijke  China  het  hoofdland  is,  terwijl  de  
 Chineezen  de  hoofdbevolking  uitmaken,  die  zieh  bovenal  in  eigenlijk China,  doch  ook  
 in de nevenlanden gevestigd hebben.  De Chineezen vormen geen eenheid in ethnologisch  
 opzicht,  maar  men  verstaat  hieronder  de  gezeten bewoners,  in hoofdzaak landbouwers,  
 die  in  de  oostelijke  provincien  samengedrongen  leven  en  in  de  overige  provincien  
 van  het  groote  rijk  als  kolonisten  voorkomen. 
 De  Chineezen  vormen  een  hoogst  merkwaardigen  tak  der  groote  Mongoolsche  
 •volkenfamilie,  zelfstandig,  zoowel  wat  lichamelijke  als  geestelijke  eigenaardigheden  
 betreff.  Meer  dan  4000  jaren  is  het  wel geleden,  dat  zij  zieh van de overige Mongolen  
 afscheidden  en  in  het  tegenwoordige  China  vestigden.  Uit  het  binnenland  van Azie,  
 misschien  uit  Oost-Turkestan,  volgden  zij  waarschijnlijk  den  loop  der  Hoangho  en  
 kwamen  aldus  in  de  vlakte,  waar  reeds  een  oude, vöörhistorische bevolking gevestigd  
 was.  Die  oorspronkelijke  bevolking  was  waarschijnlijk  niet  zeer  talrijk  en  na  haar  
 onderwerping  versmolt  zij  eindelijk  met  de  Chineezen.  Van  de  kleine,  oude  kern  
 uitgaande,  gelegen  in  de  provincien  Sjen-si,  Sjan-si  en  Petsjili,  verbreidden  zieh  de  
 Chineezen  over  Oost-  ' en  Centraal-Azie,  ltoloniseerend,  veroverend,  en  op  alle  
 -onderworpen  landen  en  volken■_ den  eigenaardigen  Chineeschen  Stempel  drukkend,  
 waardoor  dit  rijk,  uit  heterogene  bestanddeelen  gevormd,  als  met  een  vernis  is  
 overdekt.  Door  de  afsluiting  voor  vreemden  en  de eigen ontwikkeling is de bevolking  
 van  dat  uitgestrekte  land  in  physisch  opzicht,  zoowel  als.  in  taal,  geestelijken  
 ‘ aanleg  en  karakter,  een  eenheid  geworden,  een  natie,  die  wel  sporen  vertoont,  dat  
 er  zieh  onderscheidene  elementen  in  hebben  opgelost,  maar  die  deze  alle  tot  een  
 geheel  «igenaardige  eenheid  heeft doen versmelten.  De geschiedenis en de zelfstandige  
 cultuur  hebben  het • Chineesche  volk  gemaakt,  en  geen  deel  der  aarde  leende  zieh  
 door  de  eigenaardige  ligging  zoozeer  als  China  tot  het  ontstaan  van  een  Chineesch  
 volk.  Dit  sluit  evenwel  niet  uit,  dat  er  in  de  verschillende  deelen  nog  afwijkende  
 talen  gesproken  worden,  en  ook  de  zeden  en  gewoonten  der  volken  onderhng  nog  
 in :  bijzonderheden  verschillen.  In  het  Zuiden,  vooral  in  de  provincie  Kwantung,  
 scheiden zieh nog enkele  elementen van de massa der bevolking af,  zooals de beschäafde,  
 landbouwende  Punti’s,  de  händige  Hahka’s,  die  ook  het  westen  van  Formosa  
 gekoloniseerd  hebben,  de  Haklo’s,  die  van  landbouw  en  vischvangst  leven,  en  de  
 Tanka’s,  een  schippersvolk  in  den  omtrek  van  Kanton.  De  Hakka’s  en  Haklo’s  
 bespreken  wij  nader  bij  de  emigratie. 
 Het  hoofdkenmerk  van  de  politieke  en  beschavingsgesehiedenis  der  Chmeezen  
 bestaat  in  de  afgeslotenheid,  waarin  dit  volk  is  opgegroeid.  Hierdoor  vormt  het  
 Chineesche  volk  een  scherpe  tegenstelling  met  de  volken,  welke buiten de scheidings-  
 .gebergten  China  in  het  westen  en  zuiden  omringen.  Daar,  in  de  landen  aan  de  
 Oxus  en  Jaxartes  tot  naar  Indie,  en  van  hier  tot  de  kusten  der  Middellandsehe  
 Zee  en  verder  door  Noord-Afrika  en  Zuid-Europa,  was  sedert  de  oudheid  een  opge-  
 wekt  leven  en  druk  verkeer  tusschen  de  verschillende volken, en werden denkbeeiden,  
 zoowel  als  produkten  en  waren  voortdurend  uitgewisseld.  Aldus  werd hier de bescha-  
 ving  van  ieder  meer  of minder  het  gemeenschappelijk  deel  van  allen.  Doch  aan  de  
 boorden  der  Hoangho  en  der  Jangtse-kiang  ontwikkelde  de  beschaving  zieh  geheel