
 
        
         
		huis  wonen.  De  hoofddeur  is  gewoonlijk  beschilderd • m e t. een  geluksboom  en  met  
 een  zedespreuk.  o 
 De  winkelhuizen  zijn  aan  den  voorkant  meestal  geheel  open,  doch  worden  ook  in  
 enkele  gevallen  met  glas  van  minder  kwaliteit  gesloten.  Glas  toch  is  in  -China  noo-  
 weinig  m  gebruik,  en  veelal  worden  de.  ruiten  door  papier  gesloten.  Boven  de  
 ingangsdeuren  der  Winkels  hangen  lantaarn  en  uithangbord.  De  vele  beschilderde  
 ui  angborden,  lantarens  enz.,  boven  de  straat  gehangen,, geven  aan  een  Chineesche  
 wmkelstraat  een  levendig  aanzien.  De  winkels  zijn  hier  niet  door  de  geheele  stad  
 ■yerspreid,  maar  worden  m  bepaalde  wijken  gevonden,  en  meestal  heeft  elke  straat  
 haar  eigen  soort  van  Winkels. 
 .  De  Chineezen  hebben  geen  kachels  of  verwarmingstoestellen  in hun woningen.  Als 
 het  te  koud  wordt,  
 trekken  zij  warmer  
 kleeding  aan,  of  branden  
 zij  ook wel  houts-  
 kool  in  koperen of aar-  
 den  potten. 
 In  den  bouw  der  
 huizen längs de straten  
 vertoonen  zieh  vele on-  
 regelmatjgheden.  .Zelfs  
 heerscht  er  een  bijge-  
 loof,  dat  het  bouwen  
 in  een  Jijn   als  bron  
 van ongeluk beschouwt,  
 en  daardoor  bouwt  de  
 een  verder vooruit dan  
 de  ander. 
 Tot  de.  apenbare ge-  
 bouwen,  die  men  in  
 vele  steden  ziet,  moe-  
 ten  ook  de  badhuizen  
 gerekend  worden,  een-  
 voudige  inrichtingen,  
 meer  met  het  oog.  op  
 het  nut  dan  op  de  
 schöonheid1  gebouwd.  
 Men  gebruikt  hier  al-  
 leen  warme baden.  De  
 wachtkamers  der  bad-  
 inrichtingen  zijn  met  
 wijze  spreuken  ver-  
 sierd. 
     Op  de  openbare nlei- EEN  STEAAT  VAN  HONGKONG.  1  ■  S nen  der  Chineesche 
 „  ,  „  ,,  ,  ,  steden  zoekt  men  te 
 vergeels  naar  standbeeiden  of  gedenkteekenen  ter  eere  van  beroemde  mannen.  wij  
 zeiden  reeds,  dat  men  die  herdenkt  door  de  oprichting van  eerepoorten op de straten. 
 In  vogelvlucht  gezien,  levert  een  Chineesche  stad met haar läge huizen,  afgewisseld  
 door  torens  en  pagoden,  wel  een  schilderachtigen  aanblik,  die  eenigszins aan Moskou  
 doet  denken. 
 Landhuizen,  buitens  en  villa-dorpen  van  aanzienlijken  worden  alleen  in  het zuiden  
 en westen van China aangetroffen.  „Hunan,”  zegt von Richthofen, „is de  eerste provincie,  
 waar  lk  een  aanzienlijk  aantal  schoone  buitens  heb  gezien,  ,de  bezittingen  van  rijke  
 lieden,  welke  zieh  meest  verheffen  längs  de  hellingen  van  heuvels,  op  in  het  oog  
 vallende  plekken,  en  omringd  door  boomgroepen.” 
 De  woningen  der  Chineezen  hebben  in  plaats  van  glas  in  de  vensteropeningen  
 nog  meestal  doorschijnend  bastpapier.  In  de  boerenwoningen  ontbreken  meestal 
 tafels  en  stoelen,  en  bamboes  is  in  de  zuidelijke  streken  meestal  het  bouwmateriaal  
 van  de  eenvoudige  huizen.  Zindelijkheid  moet  men  in die woningen niet verwachten,  
 de  onaangename  lucht  is  voor  den  Europeaan  niet  zeiden  onuitstaanbaar. 
 Door  de  dichtheid  van  bevollcing  zijn  vele  der  wateren  eveneens bewoond, en vindt  
 men  zelfs  tuinen  op  vlotten  in  de  riyieren  en  meren.  De  veelheid  der wateren  heett  
 tengevolge  gehad,  dat  de  scheepsbouw  er  zieh  vroeg  ontwikke de  en  de  bmnen-  
 scheepvaart  er  tot  hoogen bloei kwam  als vervoermiddel.  Hierdoor leeft een aanzienlijk  
 deel  der  bevolking  in  booten,  op  jonken,  of  hoe- deze  vaartuigen  ook  mögen  heeten. 
 Doch  behalve  de  gewone  vaartuigen  vindt  men  op  de  groote  rivieren  geheele njen  
 van  vlotten,  waarop  hutten  en  huisjes  gebouwd  zijn,  die  het  uiterhjk  hebben  van  
 driivende  dorpen.  Deze  vlotten  dienen  zoowel  voor  den  handel  als  voor  bewomng.  
 Als  zulk  een  vlot  in  een  haven  komt,  wordt  het  vastgelegd.  Ook  vindt men m China  
 op  verschillende  plaatsen  huizen,  boven  het  water  op  palen  gebouwd,  echte  paal-  
 woningen.  De  talrijkste  rivierbewoners  vindt  men  in  Kanton,  Hankou  en  rutschou;  
 die  van  Kanton  zijn  echter  in  de  laatste  jaren  verminderd.  . 
 Omtrent  de  afkomst  van  deze  zwervende  rivierbevolking  is  men  in  het  onzekere.  
 Hiervan  worden  verschillende  lezingen  gegeven.  .Volgens  sommigen  zouden  zij  door  
 vehraad  voor  het  verblijf  op  het  land  onwaardig gekeurd zijn, volgens anderen  zouden  
 zij  nakomelingen  zijn  van  een  in  de  oudheid  vervolgd  geslacht.  Nog  altijd  worden  
 deze  rivierbewoners  als  paria’s  beschouwd;  hun  vrouwen worden  veraehtelijk  „water-  
 vogels”  genoemd,  hoewel  zij  in  schoonheid  hun  zusters  op  het  land  ver  overtrefien. 
 Opmerkelijk  is  het,  dat  er  zoo  weinigen  van  deze  rivierbewoners  verdrmken.  De  
 kinderen  ziet  men  met  koorden  aan  de  deuren  vastgebonden,  en  als  zij  vnj  loopen,  
 met  drijfborden  op  den  rüg.  Als  een  kind  in  het  water  valt,  wordt  het  door  de  
 ouders  gered;  vreemdelingen  zouden  het  in  Zuid-China  laten  verdrinken,  zonder  een  
 hand  uit  te  steken.  Dat  zij  een  vreemd  kind  laten  verdrinken,  is  niet  alleen  een  
 gevolg  van  hun  gering  medelijden,  maar  tevens  een  bijgeloovige  vrees.  Zij  meenen  
 namelijk,  dat  de  geest  van  een  verdronkene  zoo  lang  aan  de, oppervlakte  van  het  
 water  rondzweeft,  tot  hij  een  ander  mensch  door  verdrinking  heeft  omgebracht.  
 AVanneer  men  nu  een  in  ’t  water  gevallen  kind  redde,  zou  aan  dien  geest  de  prooi  
 ontrukt  worden  en  hij  zieh  dientengevolge  wreken  op  den  redder. 
 * * 
 De  grondslag  van  de  Chineesche  maatschappij  en  van  den  staat  is  de  familie.  
 Het  patriarchale  beginsel,  dat  bij  de  Mongoolsehe  volken  heerschend  is,  heeft zieh m  
 China  zeker  het  vroegst  en  het  meest  stelselmatig  ontwikkeld.  Daarom  moet  men  
 van  de  familie  uitgaan,  om  de  Chineesche  maatschappij  te  leeren  kennen.  De  staat  
 is  de  afbeelding  der  familie  in  het  groot.  |   . 
 Vangen  wij  aan  bij  de  geboorte.  Evenals  bij  elke  gewichtige  familiegebeurtems  
 worden  ook  bij  de  geboorte  van. een  kind  een  reeks  van  eigenaardige  gebruiken  m  
 acht  genomen.  Zoodra  de  vroedvrouw  haar  taak  begonnen  is,  richten  de  famiheleden  
 hun  gebeden  tot  de  godin  Kum-Fa,  en  bij  zware  bevallingen  wordt  zelfs  een priester  
 gehaald  die  eenige  voor  zulke  gelegenheden  voorgeschreven  gebeden  opzegt  en  met  
 een-pen  eenige  mystieke  teekens  op  papier  schrijft.  Dit  papier  wordt  verbrand  en  
 der  lijdende  wordt  de  asch  in een  glas water toegediend.  Dat zal verlichting schenken! 
 Het  uur  der  geboorte  wordt nauwkeurig opgeteekend, om den waarzegger,  dien men  
 later  raadpleegt,  in  staat  te  stellen,  den  horoskoop  van  den  jongen  wereldburger  te  
 trekken.  De  navelstreng  wordt  door  de  vroedvrouw  in  een urn met houtskool gelegd  
 en  tien  jaren  lang  bewaard,  soms  ook  levenslang.  Als  het  kind  vroeg  sterft,  
 die  urn  mede  begraven,  in  de  nabijheid  van  het  kind.  In  vele  gevallen  wordt  de  
 navelstreng  gebakken  en  in  poedervorm  het  kind  ingegeven  als  voorbehoedmiddel  
 tegen  de  pokken. 
 Onmiddellijk  na  de  geboorte  ontvangt  de  kleine  een  bad.  Het  badwater  bestaat  
 uit  een  aftreksel  van  een  goud-  en  zilverbloemplant,  gemberbast  en  „whampu’ -  en  
 „pomeloe”-bladeren.  Daarna  wordt-  het  kind  ingewikkeld  en  op  den  derden  dag  
 wordt  het  opnieuw  gewasschen.  Hierbij  zijn  thans  de  naaste  familieleden  aanwezig,  
 die  onthaald  worden  op  varkenspastei  en  met  suiker  gevulde  balletjes.  De  moeder  
 voedt zieh hoofdzakelijk met hoendervleesch,  fljnkorrelige rijst, eendeneieren en gember