kennismaki ng eerst voor den däg komeri. Over ’t geheel zijn zij trouw, eerlijk en
goedhartig; zij sluiten zieh met kinderlijk vertrouwen bij iemand aan, van wien zij
zien, dat hij het goed met hen meent. 4) Deze karaktertrekken, aan het volk eigen,
scmjnen echter met in dezelfde mate het deel te zijn van de ambtenaren.
Polygamie is in Korea algemeen en het lot der vrouwen verschilt er weinig van
dat in China. Al naar de welvaart van den man is, wisselt ook het aantal zijner
vrouwen af; daar evenwel in den middelstand niet veel welvaart gevonden wordt,
hebben de mannen hier meestal slechts een vrouw. Bijzondere huwelijksformaliteiten
ot feesten kent men er niet; zoodra de man in spe het met den vader van het
meisje eens is geworden omtrent de te geven .schadeloosstelling, neemt hij het meisje
als vrouw mede naar. zijn huis, en kan hij er mede handelen naar goeddunken,
evenals met zijn andere eigendommen.
,..P e V1°uwen moeten zieh binnenshuis in hun kamer ophouden en bij de aanzien-
Ipke standen zijn zij nog meer van de buitenwereld afgesloten dan in China. Op
het land, waar de vrouwen mede den veldarbeid moeten verrichten, hebben zij meer
vrijheid_van beweging. In de steden echter verschijnen vrouwen overdag zelden op
straat. Om den vrouwen toch gelegenheid te geven, op straat te komen zonder doof
mannen aangestaard te worden, werd in de steden een tijd bepaald, waarop de
mannen de straten moeten verlaten en deze alleen voor vrouwen open zijn. Dit
geschiedt des avonds, in den zomer na 9 liur, in den winter vroeger.
De woningen der Koreaneezen zijn alle van den verdieping, meestal ruw uit leem
gebouwd en met leem of stroo gedekt. In de steden vindt men ook grootere houten
en baksteenen huizen; in de kleinere steden zijn enkel de woningen der ambtenaren
uit dit materiaal gebouwd. De inrichting der huizen in de zuidelijke en middelste
provincien herinnert in enkele opzichten aan de Japansche, doch de zindelijkheid,
welke in Japan bestaat, wordt in Korea gemist. Op het land vindt men zelden een
vasten vloer; de aardbodem zonder meer is daartoe voldoende. Zelfs de zoogenaamde
paleizen des konings en de huizen der edelen, uit hout en steen gebouwd, maken
geenszins een grootschen indruk.
De dorpen in Korea zijn op het eerste gezicht reeds van die der Russen in de
nabuurschap te onderscheiden. De afzonderlijke huizen zijn in noordelijk Korea niet
tot straten vereenigd, maar staan zonder eenige regelmaat door .elkander, en herinneren
hierin wel iets aan vele dorpen in Drente en Noord-Duitsehland. Elk
afzonderlijk huis is door een vlechtwerk van wilgentakken tot ongeveer 2 meter
hoogte omringd. Een groote ingang voert naar de plaats, die door gebouwen of
schüren omringd is, zooals ook oude Saksische huizen in Drente als het wäre kleine
gehuchten vormen. Tegenover de ingangsdeur ligt het woonhuis. Meestal zijn de
huizen gebouwd van in de zon gedroogde baksteenen.
In zijn levenswijze is de Koreanees eenvoudig en matig, hoewel hij zieh gaarne
eens te goed doet, als hij van betere spijzen dan de gewone kan genieten. Het.
hoofdvoedsel is ook hier de rijst, op Chineesche manier bereid. Als toespijzen dienen
groenten, visch, vogels en nu en dan varkensvleesch. Rundvleesch wordt zoo goed
als niet gegeten, omdat de veeteelt er in hoogst beperkte mate gedreven wordt.
Schapen kent men bijna in het geheel niet; geiten komen er echter wel voor.
Boekweit, gierst, maäs enz. worden, eveneens als voedsel gebruikt. De bereiding der
meeste spijzen staat bij die in China ten achter.
Als liefhebbers van geestrijke dranken evenaarden de Koreaneezen de Japaneezen,
in dit opzicht zijn zij minder matig dan in het eten. Als zij Europeesche Sterke
dranken kunnen bemächtigen, kennen zij geen maat. Doch opmerkelijk is het, dat
de Koreaneezen geen theedrinkers zijn zooals de Chineezen en Japaneezen. In het
land zelf is de theecultuur ook verwaarloosd; voor aanzienlijken wordt echter thee
ingevoerd.
De Koreaneezen hebben een buitengewone liefde voor muziek, hoewel hun geringe
kennis daarvan niet hooger staat dan bij de naburige volken. Hun muziekinstrumenten
zijn van ruwe constructie; pauken of gongs speien hierbij een hoofdrol, en het
1) Kapitein Jacobsen,, die in 1885 Korea bezocht, roemt ook het karakter der bewoners zeer. ("Globus
LIT, pag. 58), • ' : . . . .
eenige voordeel is, dat het oorverdoovend geraas daarvan de snerpende en schrille
dissonnanten van zoogenaamde guitaren en fluiten overstemt. Hun gezang is eentonig
en melancholisch; als zangers moeten zij echter eenige bekwaamheid bezitten. De
Koreaneezen munten hierin boven de Chineezen uit, dat zij van Europeesche muziek
gaarne genieten, terwijl de bewoners van het „Rijk van het Midden” daarbij de
schouders ophalen.
Een zeer geliefd vermaak in Korea is de dans. Het samen dansen van mannen
en vrouwen vindt evenwel, als tegen de zeden strijdend, niet plaats, en gewoonlijk
danst slechts één persoon een tijdlang, terwijl de anderen toeschouwen. Hoofdzakelijk
bepaalt de dans zieh tot een langzame beweging der voetén met een licht heen- en
weer bewegen van het bovenlichaam, waarbij de danser zichzelf met gezang begèleidt.
Groote afwisseling heeft er bij deze dansen natuurlijk niet plaats ; de bekwaamheid
in den dans wordt beoordeeld naar de uitdrukking, welke de danser aan de
verschillende houdingen weet te geven.
Tooneelvoorstellingen, zooals in Japan en China gegeven worden, schijnen in Korea
onbekend te zijn. Gedeeltelijk is dit misschien een gevolg van de arme litteratuur
des volk s, gedeeltelijk van den lageren stand der ontwikkeling, waardoor men er
geen zin heeft voor verfijnde genoegens.
Het verkeer in het binnenland, waar dit niet over de rivieren kan plaats hebben,
geschiedt meestal te paard. De paarden weten zieh op de smalle wegen längs de
gebergten met de grootste omzichtigheid te bewegen, en vormen het zekerste trans-
portmiddel. Ook heeft men er draagstoelen, doch deze dienen alleen voor aanzienlijken.
Verder gebruikt men ossen tot transport.
* * *
Omtrent de oude geschiedenis van Korea is weinig bekend. Alleen weten wij, dat
er in de eerste eeuw onzer jaartelling drie koninkrijken bestonden, waarvan een de
overige. met hulp van China onderwierp, uit dankbaarheid daarvoor de leenheerschappij
van China erkennende,
In 1636, toen in China de dynastie der Mandsju’s die der Ming onttroonde, stond Korea
de laatste bij. Spoedig daarop viel bijna geheel Korea in Chineesche handen. Bij den
vrede in 1637 moest Korea de suzereiniteit van China erkennen. Van dien tijd
dagteekent ook de jaarlijksche zending van een Koreaneesch gezantschap naar China
tot het overbrengen der opgelegde schatting en tot afhaling van den Chineeschen
kniender, een zeer gewichtige bepaling in het Oosten, omdat die handeling als een
symbool van onderwerping geldt. Tot den laatsten tijd toe hebben Koreaneesche
koningen het niet gewaagd, den Chineeschen kalender te weigeren. In China behoort
de uitgave v^n den kalender tot het uitsluitend prerogatief der kroon.
In zijn verkeer met den sp,zereinen keizer van China betoonde de koning van
Korea zieh steeds zeer onderworpen, daar de Chineezen ten zeerste op formaliteiten
letten en het zondigen daartegen steeds hoog werd opgenomen. Zoo kwam het zelfs
voor, dat het Chineesche ministerie van ceremoniën een koning van Korea veroor-
deelde tot een boete en het verlies van de jaarlijksche geschenken uit China voor
drie jaren.
Het Chipeesche hof behandelde echter met echte diplomatie den koning van Korea
steeds zeer hofielijk, om diens ijdelheid niet te krenken. Daarom werden geregeld
jaarlijks tègengeschenken aan den koning gezonden, en Korea geleek meer een bond-
genoot dan een vasal van China.
Zoo bleef de verhouding tot voor körten tijd.
Doch na het midden dezer eeuw was Korea herhaaldelijk aan opstanden ten prooi,
en een révolutionnaire partij, die het beambtenbeheer bestreed, wies in 1894 sterk
in' omvang en macht. Het ontwakend Japan maakte ook het Koreaneesche volk
wakker; genoemd eilandenrijk, dat meer invloed wenschte en gaarne zijn overmacht
tegenover China wilde doen uitkomen, bevorderde zooveel mogelijk de beweging. Zoo
gistte het in Korea. Toen wendde de koning Li Hui zieh tot China om hulp, dat
onmiddellijk troepen zond. Japan evenwel, dat reeds lang den blik op Korea geslagen
had, was China voor, bezette enkele steden, onderdrukte den opstand en dwong den
AZIii. 28