
 
        
         
		koning,  de  noodige  hervormingen  in  zijn  rijk  in  te  voeren  en  tegen de eorruptie van  
 het  beambtendora  op  te  treden.  De  toen  in  Korea  aangèkomen  Chineesche  troepen  
 werden  verslagen  en  verdreven,  en  Japan  verkreeg  er  de  opperheerschappij.  Door  
 den  invloed  van  Japan  werd  een  vooruitstrevend  ministerie  ingesteld,  en  bij  den  
 vrede  tusschen  Japan  en  China  werd  de  onafhankelijkheid  van  Korea  erkend. 
 Ondanks  die  onafhankelijkheid  stond  Korea  nu  onder  den  invloed  van  Japan,  wat  
 Rusland  bij  de  uitbreiding  van  zijn  gezag  niet  kon  toestaan.  Er  volgden  verwikke-  
 lingen  en  het  door  den invloed van Japan ingestelde ministerie werd den  11 den Februari  
 1896  ten  val  gebracht.  Een  met  Rusland  bevriend  ministerie  trad  hiervoor  in  de  
 plaats.  Gelijktijdig  bezetten  200  Russische  marine-soldaten  het  gebouw  van  het  
 Russische  gezantschap  in  Seul  en  de  koning  met  den  kroonprins  stelden  zieh  onder  
 Russische  bescherming.  Japan  en  Rusland  sloten  28  Mei  1896  een  verdrag,  waarbij  
 zij  zieh  verbonden,  om  gezamenlijk  de  orde  in  Korea  te  herstellen  en  kleine troepen  
 in  het  land  te  houden,  tot  dit  geiukt  was.  Aldus  deelt  nu Japan,  in plaats van China,  
 met  Rusland  het  protectoraat  over  Korea.  De  koning  keerde  in  zijn  paleis  terug  en  
 nam  in  het feind  van  1897  den  keizerstitel  aan. 
 Tot  Juli  1894,  toen  de  oorlog  met  Japan  losbrak,  was  het  vorstelijk  gezag,  dat  
 erfelijk  is,  tevens  een  absolute  macht.  Een  erfelijke  aristocratie  had  met niitsluiting  
 van  alle  niet-bevoorrechten  het  gezag  feitelijk  in  handen  en  er  heerschte  een  treurig  
 stelsel  van  eorruptie.  Sinds  lange  tijden  had  Korea  de  suzereiniteit  van  China  
 erkend,  een  recht,  dat  Japan  niet  toestond,  en  hetwelk  mede  aanleiding  was  tot  
 den  oorlog  tusschen  China  en  Japan,  gelijk  wij  reeds  zeiden.  Bij  den  vrede  van  
 Shimonoseki,  Mei  1895,  deed  China  afstand van zijn  eischen,  en sedert is  de  Japansche  
 invloed  er  overheerschend. 
 De  tegenwoordige  toestand  is  als  volgt:  de  keizer  wordt  als  een  onafhankelijk  
 souverein  erkend,  doch  zijn  macht  wordt, gedeeltelijk  beperkt  door  het  kabinet.  De  
 drie  handelshavens  Chemulpo,  Fusan  en  Wensau  en  de  Russisch-Koreaneesche  
 handelsstad  Kyenhueng  staan  onder  afzonderlijk  bestuur,  elk  van  een  superintendent  
 of  „Kamni,”  die  in  rang  gelijk  staan  met  consuls. 
 Korea  heeft  verdragen  gesloten  met  versehillende  mogendheden:  in  1876  met  
 Japan,  in  1882  met  China  voor  handel  en  grensregeling,  met  Noord-Amerika  en  
 vervolgens  met  onderscheidene  Europeesche  mogendheden.  Een  gevolg  hiervan  is,  
 dat  bovengenoemde  drie  handelssteden  zijn  geopend  voor  vreemdelingen. 
 l.ITTKRATUl.'R  OVER  KOREA. 
 Bibliographie  Coréenne,  3  vols.  Paris,  1897. 
 Mr s .  I sa b e l l a   B ish o p .  Korea  and  its  Neighbours.  London,  1897. 
 M.  vo n  B r a n d t .  Ostasiatische  Fragen.  Leipzig,  1897. 
 D a l l e t .  Histoire  de  l’église  de  Corée.  Paris,  1874. 
 W .   H.  W il k in so n .  The  Corean  Government ;  constitutional  changes in   Corea during  
 the  Period  23, July  1894—30  June  1896.  Shanghai,  1896. 
 M.  A.  P ogio.  Korea,  Aus  dem  russischen  übersetzt  von  St.  Ritter  von  Ursyn-  
 Pruszynski.  Wien  und  Leipzig,  1895. 
 C h a il l é   L ong  B e y .  La  Corée.  Paris,  1 8 9 4 .  (Ann.  du  Musée  Guimet). 
 L a n do r .  Corea,  the  land  of  the  morning  calm.  London  1895. 
 L a y n a y .  Les  missionaires  français  en  Corée.  Paris,  1895. 
 H O O F D S T U K   X XX IX . 
 D E   T I B E T A N E R S . 
 Tibet  is  tot  nog  toe  een  weinig  bekend  land.  Slechts  weinige  reizigers  drongen  
 door  in  dit  hoogland  en  de hoofdstad Lhassa,  het Rome voor de noordelijke Buddhisten,  
 is  misschien  nooit  door  een  enkel  thans  nog  levend  Europeaan  betreden.  Voor  ruim  
 een  halve  eeuw  hielden  een  paar  Fransche  zendelingen,  Bue en Gäbet, zieh zes weken  
 lang  op  in  Lhassa,  totdat  zij  uit  de  vesting  van  den  Dalai-Lama  verdreven  werden. 
 Wel  hebben  in  den  jongsten  tijd  enkele  Indische  „sportmen”  zieh  beroemd,  in  
 Tibet  te  zijn  doorgedrongen,  doch  bij  nader  onderzoek  bleek  het,  dat  velen  hunner  
 slechts  een  körten  afstand  over  de  grens  waren  gekomen.  In  onzen  tijd  is  het geen  
 Engelschman,  Franschman  of Rus  geiukt,  Lhassa  te   naderen  op kleiner dan 300 K.M.  
 afstand. 
 En  toch,  ondanks  Aie  afsluiting  is  Lhassa  den  Engelschen  in  Indie  tegenwoordig  
 goed  bekend.  Engeland  heeft  namelijk  met  praktischen  zin  een  stelsel  ontworpen,  
 om  Tibet  nader  te  leeren  kennen.  In  Dardschiling  heeft Engeland de  „Bhutia-school”  
 opgerieht,  een  instituut,  waar  jongens  uit  den  Sikkimstam  der  Tibetaners  op  kosten  
 der  Britsche  regeering  worden  onderhouden  en  opgevoed.  Dezen  krijgen  les  in  het  
 Engelsch,  in  de  Tibetaansche  taal  en  in  versehillende  wetenschappen,  om opnemingen  
 te  verrichten.  Deze  jongelieden  nu,  van  het  ras  der  Tibetaners,  bekend  met hun  taal  
 en  gewoonten,  weten  in  het  land  en  in  de  steden  door  te  dringen,  en  met  hun  
 instrumenten,  in  rozenkrans  of gebedmolentjes  verborgen,  gaan  zij  op verkenning uit,  
 zonder  ontdekt  te   worden.  Op  deze  wijze  heeft de Britsche regeering onderscheidene  
 berichten  omtrent  Lhassa  en  Tibet  verkregen. 
 Aan  het  verhaal  van  een  dier  ontdekkingsreizen,  u l   van  Sarät  Tschandra  Das,  
 ontleénen  wij  het  volgende  over  Lhassa,  de  hoofdstad  van  Tibet,  waarmede  wij  de  
 beschrijving  des  volks  inleiden. 
 De  stad  is  beroemd  door  de  vergulde  koepels  en  de  met  gouden  platen  overdekte  
 torenspitsen,  die  van  verre  reeds  sphitteren.  Als  men  Lhassa  door  de  poort  Parlco  
 Kaling  binnentreedt,  ziet  men  voor  zieh  een  breede  straat,  die  aan  beide  zijden  als  
 een  boulevard  met  boomen  beplant  is,  welke  ondanks  hun  ouderdom  en  verweerd  
 uiterlijk  nog  met  het  schoonste  groen  getooid  zijn.  De  huizen,  welke  de  straat  
 begrenzen,  zijn  hoog,  luchtig,  wit  gekalkt  en  fraai  met  geglazuurde  en  blauwe  
 Chineesche  tegels  bedekt.  Elk  huis  heeft  lange,  smalle,  loodrechte  vensters;  iedere  
 woning  is  gekroond  met  een  toren  en  van  den  eenen  toren  tot  den  anderen  daar  
 tegenover  zijn  over  de  straat  koorden  gespannen,  waarover  op  echt  Buddhistische  
 wijze  lappen  van  gekleurd  katoen  wapperen. 
 Het  eerste  gedeelte  der  stad  is  nog  niet  het  eigenlijke  Lhassa, maar  een  doorgang,  
 met  veel  scholen  en  kloosters.  Na  nog  een  poort  doorgegaan  te  zijn,  komt  men  in  
 de  eigenlijke  stad.  Hier  verdwijnen  de  boomen;  men  komt  thans  in  de  straat  der  
 winkels,  waarvan.er  vele  blijkbaar  door  Chineezen  gehouden  worden. 
 Op  de  straten  en  pleinen  merkt  men  onmiddellijk,  dat  men  in  een  Buddhistische  
 stad  is.  Geestelijken  van  velerlei  rang  wemelen  door  de  straten.  Op  armzalige  
 kleppers  rijdend,  stroomen  längs  alle  wegen  en  straten  voortdurend  vreemdelingen  
 uit  alle  gedeelten  van  Tibet  naar  de  hoofdstad.  Hier  ziet  men  orthodoxe  Lama’s,  
 gekleed  in  gele  gewaden,  ieder  een  stuk  grove  roode  zijde  op  den  schedel  dragend;  
 daar  reizende  Ladáki,  zooeven  uit  Leh  aangekomen,  in  ruwe  schapenhuiden gekleed.