
 
        
         
		|  behoeften,  gedeeltelijk  als  huisindustrie  yoor  de  behoeften  der  groote markt werkend.  
 Evenwel  dringt  het  handwerk  zieh  uit  den  aard  der  zaak  meer  in  de  steden. sameri. 
 De  Japansehe  steden  vormen  de  natuurlijke  marktplaatsen  voor  hun  omstreken,  
 de  kleine,  locale  middelpunten  voor  de  boeren,  om.  te  koopen  en  te  verkoopen.  In  
 doel  komen  zij  aldus  met  onze  provinciesteden  overeen. 
 Door  bijzonder  günstige  ligging  en  groot  verkeer  breidden  enkele  steden  zieh  sterk  
 uit,  sommige  als  bedevaartplaatsen  zooals  Jamada  in  Ise,  Zenkoji  (Nagano)  e.  a.  
 De  residenties  der  vroegere  territoriale  heeren  zijn  door  de  hofhouding  dier  kleine 
 WAPENKUSTINGEN. 
 vorsten  sterk  uitgebreid  geworden  en  de districtshoofdsteden hebben door den zetel van  
 het  districtsbestuur nog thans bloei.  Door den lichten bouw der huizen  kunnen  de steden  
 zieh  snel  uitbreiden,  doch  eveneens  spoedig  inkrimpen,  als  de  omstandigheden  veränderen. 
   Evenals  in  Europa  treft  men  ook  in  Japan  het  verschijnsel  aan,  dut  de  
 oude  havensteden  meestal  niet  onmiddellijk  aan  zee  liggen,  maar  op  eenigen  afstand  
 in  het  land,  aan  de  voor  kleine-schepen  bevaarbare  ri vieren;  Dit  is  het  geval-met  
 Osaku,  de  oude  centrale  markt  voor  Japan,  met  Nogaja  e.  a.  Dikwijls  heeft  de  
 havenstad  dan  een  kleine  voorhaven  aan  zee.  Waar  aanzienlijke  steden  Onmiddellijk 
 aan  zee  liggen, dagteekenen  zij  meestal  uit joriger tijd,  zooals .Nagasaki, Hakodate  e. a. 
 De  steden  zijn  de  marktplaatsen  van  de  omstreken,  zeiden wij.  Deze marktplaatsen  
 komen  echter  weinig i met  de  Europeesche  overeen.  Jaarmarkten  en  missen  van  
 beteekenis,  als  in  Europa,  schijnen  in  Japan  nooit  ontstaan  te  zijn.  Vreemde  koop-  
 lieden,  die  met  hun  artikelen  het  land  doortrekken,  karavanenhandel,  kent  men  er  
 niet,  en  bij  de  groote  tempelfeesten  ziet  men ■ wel  handelaars  in  rozenkransen,  
 kleinigheden,  eetwaren  enz.  maar  een  eigenlijke  Warenhandel  schijnt  zieh  daaraan  
 nergens  verbonden  te  hebben. 
 De  weekmarkten  in  Japan  hebben  een ander karäkter dan bij  ons.  De boeren komen  
 niet  ter  markt,  maar  brengen  hun  waren  naar  vaste klanten of aan een handelaar, die  
 ze  weer  aan  venters  verkoopt, welke de stad rondgaan.  Doch des  avonds vindt men van  
 tijd  tot  tijd,  voornamelijk  op  tempelfeesten,  markten  met  kramen,  waartusschen zieh  
 de  overdag  werkende  arbeiders  bewegen.  Die  avondmarkt  vormt  een  karakteristiek  
 straatleven  van  Japan. 
 De  grondeigendom  en  grondverdeeling  in  Japan  is  in  ouden. tijd hoofdzakelijk naar  
 Chineesch  voorbeeld  geregeld.  In  de  eerste  helft  van  de  7«  eeuw  werd  door  keizer  
 Kotoku  de  „Händen”  of „Kubunden”-verordening uitgevaardigd, waaraan het  beginsel  
 ten  grondslag  lag,  dat  de  landbouw  in  den  Staat. steeds  aan  controle  onderworpen  
 bleef.  Hij  ging  uit  van  het  grondbeginsel,  dat  het  geheele  land  bei  eigendom  des  
 keizers  was.  Het  hoofdmiddel,  om  voortdurend  controle  uit  te  oefenen,  was,  dat  het  
 grootste  gedeelte  des  lands  niet  in  vasten  particulieren  eigendom  overging,  maar  
 telkens  na  zes  jaren  opnieuw  verdeeld  werd.  Dit  als  aandeel  gegeven  land  heette  
 „Kubunden”,.  d.i.  volgens  het  aantal  personen  der  huishouding  verdeeld  rijstveld  of  
 „Händen”,  ..d.i.  toegedeeld  rijstveld.  De  grondbeginselen  dier  verdeeling  waren  de  
 volgende:  elk  vrij  mannelijk  persoon  verkreeg  2  tan  en  elke vrije vrouwelijke persoon  
 2h  van  dit  bedrag,  terwijl  ook  aan  slaven  en  kinderen  enz;  een  deel werd toegekend.  
 In  Januari  van  het  verdeelingsjaar  werd  het  aantal  gerechtigden  op  een deel van het  
 grondbezit  aan  het  centraal  gouvernement  door  de  provineiale  besturen  opgegeven. 
 De  heer  des  huizes  had  het  beheer  over  de  „Kubunden”,  welke  voor  de  personen  
 van  zijn  gezin  waren  toegestaan. 
 Behalve: het  toegedeelde  land  bestonden  er  ook  nog  verschallende. landerijen,  die als  
 privaatbezit  waren  toegekend. 
 Als  z.oodanig  golden  de  landbezittingen  van  de  keizerlijke  familie ;  het  land,  dat  
 als  belooning  voor  verschillende  ambten  diende;  de  belooningen  voor groote diensten,  
 aan  den  Staat  bewezen;  gronden,  die  de  Staat  bestemd  had  tot  onderhoud  van  
 verschillende  instellingen,  als  scholen  enz.  Deze  gronden  werden  echter  meestal  als  
 „Kubunden”  verdeeld,  en  alleen de door de gebruikers opgebrachte belastingen voor het  
 gebruik werden aan de betrokken rechthebbenden voldaan,  in plaats van aan den keizer. 
 Evenwel  bestaat  er  ook  privaateigendom  van  den  grond  in  de  beteekenis,  als  wij  
 dit  opvatten.  De  gronden,  waarop  woningen  gebouwd  werden,  behooren  hiertoe.  
 Ook  zij,  die  woeste  gronden hadden ontgonnen,  konden deze gedurende drie geslachten  
 in  eigendom  behouden. 
 Een  tegenstelling  met  het  privaatbezit  vormden  die  gronden,  welke  als  openbare  
 landerijen  (Koden)  bekend  stonden.  Hiertoe  behoorden  de  landerijen,  die  aan  de  
 Shintö-tempels  en  Buddha-tempels  toekwamen,  meestal  door  schenking  verkregen,  
 en  de  onmiddellijke  staatslanderijen,  welke  de  staat  in  reserve  hield. 
 Deze  regeling  van  het  grondbezit,  de  toedeeling  der  „Kubunden”,  is echter spoedig  
 bezweken  in  Japan,  en  weldra  zag  men,  dat  er  „Shoyen”  ontstonden,  dat  zijn groote  
 bezittingen,  die  aan  de  staatscontröle  en  belasting  geheel  onttrokken  waren.  Bij  het  
 zinken  der  keizerlijke  macht  maakten  de  ambtenaren  meer  en  meer  het  aan  hun  
 anibt  toegewezen  land  tot  persoonlijken  eigendom,  wat  te  lichter  werd,  daar  de  
 ambten  in  dien  tijd  van  verslapping  veelal erfelijk werden,  evenals wij vroeger zeiden.  
 In  den  tijd  der  centralisatie  van  het  gezag  en  der  opkomst  van  het  feudalisme  ging  
 de  gelijkmatige  verdeeling  van  het  grondgebruik  te  loor  en vormden zieh aanzienlijke  
 landheeren  en  ambtenaren,  die  grondrechten  uitoefenden  over  de  boeren,  terwijl  de  
 keizer  altijd  in  naam  nog  als  de  opperste  landeigenaar  beschouwd  werd.