
 
        
         
		den  van  den  drank  zijn  zij  zeer  strijdlustig.  Nnchter  zijn  zij  niet  zoo  dapper, maar  
 veeleer  vreesachtig.  Een  eigenschap,  die  bij  de  Golden  werd  opgemerkt,  was  hun  
 onbetrouwbaarheid,  zoodat  op  de  volbrenging  van  hun beloften weinig te rekenen valt. 
 Ten  opzichte  van  het  huwelijksleven  hebben  de  Golden  strenge  grondbeginselen.  
 Echtbreuk  wordt  met  den  dood  gestraft;  in  enkele  streken  worden  de  schuldigen  
 levend  begraven.  Bij  de  ongehuwden  schijnt  echter  de  zedelijkheid  niet  zoo  streng  
 te   zijn. 
 Evenals  de  Golden  in  den  loop  der  jaargetijden  van  woningen  verwisselen,  
 veränderen  zij  ook  van  bedrijf.  In  het  goede  jaargetijde  wijden  zij  zieh bovenal  aan  
 de  vischvangst,  in  den  winter  meest  aan  de  jacht,  hoewel  geen  van  beide  bedrijven  
 in  dien  tijd  uitsluitend  beoefend  worden.  In  den  zomer  is  de  vischrijkdom  van  de  
 Amur  buitengewoon  groot,  en  honderden  kleine  visschersbooten  overdekken  den  
 breeden  stroom:  een  recht  levendig  gezicht. 
 De  jacht  in  de  gebergten,  vooral  op  pelsdieren,  wordt  nog  het  liefst  met  pijl  en  
 boog  gedreven.  Met  buitengewone  scherpzinnigheid  en  veel  geduld  weten  de  Golden  
 met  behulp  der  honden  de  pelsdieren  op  te  sporen.  Om de pelzen niet te beschädigen,  
 mikken  zij  op  den  kop  der  dieren, met  een pijl,  die van voren van een kubusvormigen  
 klos  is  voorzien,  en  zoo  weten  zij  met  groote  zekerheid  doel  te  treffen.  Als  zij op de  
 jacht  gaan,  hebben  zij  houten  snêeuwbrillen  op,  waarvan  de  kijkgaten  een  weefsel  
 van  paardenhaar  hebben. 
 De  Golden  stonden  vroeger  onder  China  (tot  1857 ;  zie  pag.  279)  en  toonen  nog  
 altijd  gehechtheid  aan  hun  vroegere  heeren.  De  Chineezen  exploiteeren  dit  gevoel  
 tot  hun  voordeel,  door  handel  met  hen  te  drijven.  Zij  brengen  hun  tabak,  thee,  
 Chineesche  stoffen,  graan  en  rijstbrandewijn.  Voor  de  Russen,  hun  tegenwoordige  
 meesters,  gevoelen  de  Golden weinig sympathie.  Vooral tegen de Russische geestelijken  
 koesteren  de  Golden  haat. 
 Een  politieke  organisatie  schijnen  de  Golden  nooit  te  hebben  gehád;  de  reizigers  
 vonden  daarvan  geen  spoor.  Alleen  „dorpsoudsten”  werden  er  gevonden,  doch  dezen  
 waren  door  de  Russen  aangesteld.  In  elke  familie  heeft  de  vader  onbeperkte macht.  
 Bij  de  levenswijze  des  volks  legt  hij  alleen  den  huisarbeid  op  de  schouders  der  
 vrouwen,  die  daardoor  in  betrekkelijk  günstige  omstandigheden  verkeeren,  daar  hun  
 taak  niet  zwaar  is. 
 Het  sluiten  van  een  huwelijk  heeft  plaats  door  het  koopen  der  bruid.  Als  een  
 jonge  Golde  in  het  huwelijk  wil  treden,  begeeft  hij  zieh,  vergezeld  van  zijn  ouders,  
 naar  den  vader  en  moeder  van  het  gewenschte  meisje,  en  als  de  toestemming  door  
 dezen  gegeven  is,  -worden  geschenken  aangeboden.  Aan  de  bewoners  van  het  dorp  
 worden  groote  hoeveelheden  rijstbrandewijn  geschonken,  en  met  deze  ceremonie  
 wordt  de  verloving  gevierd.  Na  een  jaar  wordt  deze  ceremonie  herhaald  en  
 vervolgens  wordt  de  koopprijs  voor  de  bruid  vastgesteld,  die  afhangt  van  haarjeugd  
 en  schoonheid.  Onder  groote  smulpartijen  en  drinkgelagen  wordt  vervolgens  de  
 bruid.  in  het  huis van den bruidegom ontvangen.  Daarmede is het huwelijk voltrokken. 
 Bij  de  Golden  komt  het  dikwijls  voor,  evenals  bij  de  Koreaneezen,  dat  grijsaards  
 met  twaalf-  à  dertienjarige  meisjes,  of  knapen  met  dertigjarige  vrouwen  huwen, een  
 zede,  welke  de  volkskracht  verzwakt. 
 Vroeger  zetten  de  Golden  hun  dooden  bij  in  grafhuizen,  uit  hout  gebouwd;  thans  
 worden  zij  door  de  Russen  gedwongen  de  dooden  te  begraven.  De  lijkkleederen  
 bestaan  veelal  uit  kostbare  Chineesche  stoffen.  Alle  Golden,  van  beide  geslachten,  
 koopen  zieh  deze  kleederen  of  vervaardigen  ze  zelf,  en  uiterst  moeielijk  is  het,  die  
 van  hen  te  verkrijgen. 
 De  kleeding  wordt  door  de  Golden  meest  zelf  vervaardigd,  gedeeltelijk  verkrijgen  
 zij  ze  van  Chineesche  kooplieden.  Dezen  voeren  katoenen  stoffen  aan,  waarvan  
 hemden  voor  mannen  en  vrouwen  vervaardigd  worden,  die  tot  de  knieën  reiken  en  
 wijde  mouwen  hebben.  Doch  in  ’t   algemeen  bestaan  de  kleederen  uit  stoffen,  welke  
 het  eigen  land  Invert,  vooral  uit  vischhuid  en  veilen.  De  kleeding  van  mannen  en  
 vrouwen  gelijkt  veel  op  elkander. 
 De  verlichting  der  huizen  geschiedt  meest  door  lampen,  met  vischtraan  gevuld. 
 De  godsdienst  der  Golden  is  een  onder  den  invloed  der  Chineezen  gebuddhiseerd  
 Sjamanisme.  Tal  van  Chineesche  godheden  worden  door  hen  vereerd,  als:  Laoë,  de 
 god  der  goden ;  Lun-wan,  de  regengod ;  Mao-wan,  de  god  van  het  vuur  en  het  
 paard,  en  vele  andere.  Op  passen  in  het  gebergte,  op  kruiswegen  en  op uitkomende  
 punten  aan  de  rivieren  richten  de  Golden,  evenals  de  Chineezen,  „burchanen”  op,  
 bestaande  uit  aan  den  eenen  kant  opene  kastjes, waarin de  afgoden geplaatst worden.  
 Zoodra  een  Golde  een  dergelijke  „burchan”  ziet,  werpt  hij  zieh  daarvoor  neder,  heft  
 de  handen  ten  hemel  en  buigt  het  hoofd  te r  aarde,  daarbij  een  takje,  een  lapje  of  
 een  steentje  ten  offer  brengend. 
 Het  leven  der  Golden  is  van  bijgeloof  vervuld.  Bij  iedere gebeurtenis of belangrijke  
 verrichting  vragen  zij  eerst  raad- aan  den Sjamaan. Als een vrouw moeder  zal worden,  
 vraagt  zij  eerst  den  Sjamanenpriester  omirent  de  toekomst  van  haar  kind  en  volgt  
 allerlei  bijgeloovige  voorschriften,  om  het  uiterlijk  van  het  kind  schooner  te  doen  
 worden.  Met  dat  doel  slikt  zij  de  iris  van  een  berenoog  door,  doch  zegt,  dat  ze  die  
 verstopt  heeft,  want  het  zou  zonde  zijn,  dat  zij  ze had doorgeslikt.  De bevalling moet  
 zij  buiten  het  dorp,  in  den  zomer  ergens  in  de  struiken,  in  den  winter  in  een  door  
 haar  gebouwde  hut  afwachten;  een  vroedvrouw  staat  de  vrouw  bij.  Als  de  familie  
 nog  geen  mannelijken  nakomeling  heeft,  offert  men  den  god  der  zon  een  varken, om  
 een  zoon  te  mögen  ontvangen.  Een  kind  moet  driemaal  van  wieg veränderen,  en het  
 wordt  als  een  groote  zonde  beschouwd,  de  ledige  wieg  te  schommelen. 
 Als  een  jongeii  sterft,  verbergt  men  voor  de  naburen  het  geslacht  van  het  kind.  
 Men  verändert  den  naam,  zoodra  men  hoort,  dat  een  persoon,  die  denzelfden  naam  
 draagt,  een  ongeluk  is  overkomen.  De  opvoeding  der  kinderen  laten  de  ouders  aan  
 de  natuur  over;  de  dochters  worden  tot  hun  huwelijk  tot  geen  arbeid  aangezét;  de  
 jongens  leeren  al  spoedig  de  werkzaamheden  bij  het  vëe  en  de  jacht. 
 ÿ  * $ 
 De Orotschonen of Orotschen in het Amurgebied  behooren  eveneens tot de Tunguzen ;  
 het  zijn  magere,  spierlooze  figuren,  met  een  eenigszins  plat  gezicht,  hoewel  de  neus  
 niet  zoo  plat  is  als  bij  vele  Tunguzen.  De  oogen  staan  schuin,  de  lippen  zijn  dik,  
 het  haar  is  zwart,  grof  en  dik  en  wordt  door  mannen  en  vrouwen  in  twee  staarten  
 samengevlochten. 
 Des  winters  en  zomers  wonen  zij  in  hutten  van  boombast.  Elke  winterhut  heeft  
 een  of twee  haarden,  waarop  het  vuur  steeds  brandende  wordt < gehouden.  Längs  de  
 wanden  liggen  matten,  uit  berkenhout  gevlochten,  waarop  de  familieleden  rusten.  
 Een  hoofdsieraad  van  hun  woningen  is  het  schietgeweer,  dat  aan  den  wand  hangt. 
 De Orotschonen  zijn aanhangers van het Sjamanisme. Hun offerplaatsen,  „burchanen”,  
 zijn  zeer  primitief;  in  een  boomstam  hollen  zij  een opening uit, waarin  zij  een bordje  
 van  berkenbast  vasthechten,  om  daarop  hun  offers  neer  te  leggen.  Soms  is  die offer-  
 plaats  nog  eenvoudiger.  Zij  hebben  onbepaalde  voorstellingen  van  „een  god  Anduri”  
 en  zijn  macht.  De  Sjamanenpriester  rookt  in  zijn  hut  bijzondere  kruiden,  bedekt zijn  
 •oogen  met  een  omwindsel,-  trekt  een  soort  van  vrouwen-onderrok  aan  met  roode  
 randen  en  talrijke  schelletjes  en  neemt  een  Schellentrommel  in  de  handen,  om  veel  
 geraas  te  maken.  Aldus  uitgedost,  begint  de  Sjamanenpriester  wild  rond  te  springen  
 en  te  huilen;  hij  ratelt  met  de  Schellentrommel  en  slaat  zieh  onbarmhartig  op  het  
 hoofd  en  tegen  het  lijf,  tot  hij  bewusteloos  neervalt.  Zijn  dienaren  leggen  hem  op  
 een  rustbed  neer  en  als  hij  den  volgenden  dag  weer  bij komt,  vraagt  men  hem  naar  
 den  wil  van  Anduri,  die  hem  aldus  geopenbaard  werd.  Doch  niet  zelden  komt  het  
 voor,  deelt Margaritoff mede,  dat een Sjamanenpriester door die opwinding zijn verstand  
 geheel  verliest. 
 De  vaderlijke  macht  bij  de  Orotschonen  wordt  algemeen  geëerd ;  de  vader  geldt  
 als  hoofd  der  familie,  die  gehoorzaamd  moet  worden.  De  vrouwen  nemen een onder-  
 geschikten  rang  in  en  moeten  den  zwaarsten  arbeid  verrichten.  Bij  de  geboorte  van  
 een  kind  geven  zij  teekenen  van  uitbundige  vreugde.  Voor  de  toekomstige moeder is  
 een  afzonderlijke  hut  gebouwd,  waar  zij  zieh  bij  de  bevalling  twee  weken  ophoudt;  
 na  afloop  van  dien  tijd  gaat  de  moeder  een  nieuwe  hut  betrekken,  waar  zij  weder  
 twee  weken  verblijf  houdt.  Gedurende  al  dien  tijd  wordt  zij  als  onrein  beschouwd,  
 en  alleen  de  echtgenoot  mag  haar  hut  betreden.  Een  maand  na  de  bevalling  keert  
 de  moeder  in  de  hut  van  den  echtgenoot  terug,  nadat  haar  oude  kleederen  en  
 kookgereedschap  verbrand  en  verbrijzeld  zijn,  evenals  dat  bij  de  Golden  geschiedt.