
 
        
         
		H O O F D S T U K   XXI I .   
 A C H T E R - I N D I Ë   E N   Z I J N   B E  W O  N E  RS. 
 A lg em e e n   overzicht. 
 Tusschen  de  Golf  van  Bengalen  aan  den  eenen  kant  en  de  Golf  van  Tongking  en  
 de  Zuid-Omneesche  Zee  aan  den  anderen  kant  strekt  zieh  een  schiereiland  naar  het  
 zuiden  uit,  dat  m  een  breede  en  smalle  tong  in  het  zuiden  eindigt,  door  de Golf van  
 biam  gescheiden.  Dat  groote  gebied  wordt  ais  één geheel veelal Achter-Indié genoemd. 
 \ an  den  Himalaja  en  den  Kwenlun  strekken  zieh  onderscheidene  parallellé  berg-  
 ketenen  naar  het  zuidoosten  uit,  die  Achter-Indié  doorsnijden  en  het  binnenland  tot  
 een  bergland  vol  afwisseling  maken.  Steile  ketens,  die  gedeeltelijk  tot  de  firngrens  
 njzen,  diepe  dalen,  hoog  liggende  passen,  waterrijke  rivieren,  die  de  lengtedalen  
 tusschen  de  ketens  doorstroomen,  en  uitgestrekte  delta’s  aan  de  monden  te   midden  
 der  moerassige  kustvlakten,  zoo  vertoont  zieh  over  ’t geheel het landschap van Achter-  
 Indié.  De  grootste  rivieren  in  dit  gebied  zijn  de  Mekong,  de  Menam  en  de  Irawadi. 
 ln  klimatologisch  opzicht  vormt  Achter-Indié  een  overgang  van het Zuid-Aziatische  
 naar  het  Oost-Aziatische  moessongebied.  Over  ’t  geheel  is  het klimaat  rijk aan regen  
 maar  toen  vwsselt  die  regenhoeveelheid  af met de moessons.  De ligging in de tropische  
 luchtstreek,  in  verband  met  de  vochtigheid,  maakt  dit  land  een  van de vruchtbaarste  
 streken  der  aarde. 
 Het  gebied  van  Achter-Indié  behoort  tot  nog  toe  tot  een  der  weinig  onderzochte  
 gedeelten  van  Azié,  wat  de  binnenlanden  betreft.  In  de  laatste  helft  dezer  eeuw ziin  
 de  Franschen  van  het  oosten,  de  Engelschen  in  Birma  en  Malakka  wel  verder  in  
 het  land  doorgedrongen,  doch  in  vele  opzichten  staan  wij  hier  nog  voor  weinig  of  
 onbekende  gewesten.  Ook  in  ethnographische  en  anthropologische opzichten is Achter-  
 Indié  nog  zeer  onvoldoende  bekend. 
 algemeen  kan  men  aannemen,  dat  Achter-Indié  bewoond  wordt  door  den:  
 Inao-Chineeschen  tak  van  het  Mongo,olsche  ras.  Ongetwijfeld  zijn  de  bewoners  van  
 Achter-Indie  niet  zoo  zuiver  van  Mongoolsch  bloed  ais  de  Chineezen  en  hebben  zieh  
 Maleische  elementen  daaronder  vermengd,  terwijl  Indische  invloeden  er  op  gewerkt  
 hebben,  vooral  m  het  westen. 
 Zooais  wij  later  zullen  zien,  wordt  Achter-Indié  door  Prof.  Kern  beschouw.d  ais  
 het  oorspronkelijke  vaderland  der  Maleisch-Polynesische  talen,  die  van  hier  zijn  uit-  
 gestraald  over  de  eilandenwereld  van  Indonesié  en  Australie.  Die  vermenging  van  
 Maleische  met  de  Mongoolsche  elementen  had  niet  overal  even  sterk  plaats.  Prof.  
 Ivern  merkt  op,  dat  in  de  talen  van  Kambodsja,  Annam  en  Siam naar evenredigheid  
 meer  Maleisch-Polynesische  woorden  voorkomen  dan  uit  de  tegenwoordige  bevolking  
 val't  te  verklären.  Aldus  vormt  de  bevolking  van  Achter-Indié  geen  ethnologische  
 eenheid,  maar  bestaat  zij  uit  een  reeks  van  vermengingen  van  verschillenden  graad.  
 De  natuurlijke  scheidingen  des  lands,  vooral  de  bergketens  en  wouden,  dragen  het  
 hunne  er  toe  bij,  om  die  volken  te  isoleeren.  Hierdoor  scheiden  zieh de Annamieten  
 in  .het  oosten  van  de  bevolking  in  het  binnenland,  de  eigenaardige  Thaivolken,  af,  
 die  zieh  nog  over  de  grenzen  van  het  rijk  van  Siam  naar  het  noorden  uitbreiden.  
 Ten  westen  van  de  Saluen  wonen  de  uit  vele  afdeelingen  bestaande  groepen  der  
 Birmanen,  terwijl  de  Khmer’s  in  Kambodsja  wonen. 
 De  bevolking  van  Achter-Indié  overziende,  valt  -die  te  verdeelen  in  twee  hoofd-  
 groepen:  de  Maleiers  op  het.  schiereiland  Malakka  en  de  Indo-Chineezen  in  het 
 overige  gedeelte.  Deze  laatsten  zijn  weer  in  talrijke  kleine  volksstammen  te  onder-  
 scheiden,  die  tot  vier  groepen  te  brengen  zijn.  De  eene groep omvat de Annamieten,  
 Thai’s  (Schan’s,  Lao’s)  en  de  Birmanen;  de  tweede  groep  wordt  gevormd  door  de  
 Khamen  of Khmer's uit Kambodsja ; een derde  door de in het bergland teruggedrongen  
 wilde  volken,  als  Muong’s,  Moi’s,  Pnom’s,  Kha’s,  Traos,  Lolo’s  e.  a.  Een  vierde  
 groep  wordt  gevormd  door  talrijke  wilde  stammen  in  het  binnenland  van  Malakka,  
 waarvan  wij  noemen  de  Orang-Benua,  Orang-Blandass,  Orang-Tummeor en Orang-  
 Pangghan. 
 . Naast  deze  inboorlingen  komen  de  in  de  kuststeden  voor  den  handel  gevestigde  
 Chineezen  en  anderen. 
 In  de  oostelijke  streken  van  Achter-Indié,  als  Annam,  Cochin-China  en Kambodsja,  
 draagt  alles  een  Chineesch  karakter  en  is  de  Chineesche  taal schrijftaal  en geleerden-  
 taal;  de  westelijke  groep  kent  het  Voor-Indische  Pali-dialekt,  dat  de  Singhaleezen  
 spreken;  ook  is  hier  het  Pali-alphabet  in  gebruik.  De  Maleiers  hebben  met  den  
 Islam  de  Arabische  schrijftaal  aangenomen. 
 De  meerderheid  der  bevolking  is  het  Buddhismus  toegedaan.  Het  Christendom  
 werd  hier  reeds  sedert 1624 gepredikt,  het eerst door uit Japan verdreven Portugeesche  
 Jezuieten,  later  door  Franschen.  In  Tongking  vestigden  zieh  de  Spaansche  Domini-  
 kanen  der  Philippijnen.  Tegenwoordig  telt  men  er ±  400,000 Katholieke Christenen.  
 Voor  de  Protestantsche  zending  zijn  hier  werkzaam  de  Amerikaansche  Baptisten  en  
 Presbyterianen,  de  Engelsche  Society  for  the  Propagation  of  the  Gospel  en  de  
 Leipziger  zen ding,  die  te  zamen  j j   90,000  Christenen  om  zieh  verzameld  hebben. 
 *  * 
 De  groote  stroomen  van Achter-Indié komen uit het hoogland  van Azié te voorschijn  
 en  duiden  de  richting  aan,  waarin  ook  de  beweging der bevolking op  het schiereiland  
 plaats  had.  Verschillende  overleveringen wijzen  er op,  dat de tegenwoordige bewoners  
 van  Achter-Indië  van  noordelijken  oorsprong  zijn.  De  Birmanen  beweren,  dat  de  
 oudste  geschiedenis  van  hun  volk  in  het  bovengebied  der  Irawadi  geplaatst  moet  
 worden;  de  Karen  wijzen  een  nog  noordelijker  streek  daarvoor  aan  tot  Jünnan,  de  
 Siameezen  tot  Labs,  de  Annamieten  tot  Tongking.  Uit  dit  noordelijker  vaderland  
 hebben  die  volken  de  onderling  verwante  talen  medegebracht,  die  aan  de  randen  
 en  in  het  gebergte  van  Achter-Indië  nog  het  best-  zijn  bewaard  gebleven,  doch  aan  
 de  westkust,  de  rivieren en delta’s onder vreemde invloeden  zijn gekomen  en vervormd. 
 In  historischen  en  half  historischen  tijd  schijnt  Achter-Indië  dus  ten  deele  onder  
 Chineeschen,  ten  deele  onder  Indischen  invloed  te   hebben  gestaan.  De  geographische  
 ligging  gaf  daartoe  aanleiding  en  de  naam  Indo-China  is  hieruit  ontstaan.  Indië  
 had  van  buitenaf  het  vroegst  zijn  invloed  doen  gelden;  eerst  vond  de  leer  van  
 Brahma  en  daarna  het  Buddhisme  in  Achter-Indië  ingang,  en  dit  laatste  bleef  er  
 gevrijwaard  tegen  de  aanvallen  der  Brahmanen,  zoodat  het  de  hoofdgodsdienst  werd  
 van  Achter-Indië  en  daarbij  ook  andere  Indische  gebruiken  en  zeden  invoerde.  
 Indische  verovering,  nederzetting  en  kolonisatie  in  Achter-Indié  vallen  in  den  tijd  
 vóór  den  aanvang  onzer  tijdrekening  en  hebben  in  plaatsnamen  nog  sporen  achter-  
 gelaten.  Namen  als  Manipur,  Ajuthia  e.  a.  komen  aan  beide  zijden  der  Golf  van  
 Bengalen  voor.- 
 De  Indische  invloed  in  Achter-Indië  blijkt  misschien  het duidelijkst bij  de Khmer’s,  
 De  Khmer's  (misschien  juister  de  Climer’s')  vormen  het hoofdvolk van Kambodsja :  zij  
 zijn  in  aantal  meer  dan  de  helft  en  maken  het  eenige  volk des lands uit, dat politieke  
 beteekenis  heeft.  De  Khmer’s  zijn,  volgens  Maurel  (een  Fransch  arts,  die  zieh  jai’en  
 lang  in  het  land  ophield  en  de  bevolking  bestudeerde)  nakomelingen  van  Indische  
 veroveraars  en  dus  van  Arische  afkomst,  Zij  hebben  de  oorspronkelijke  bewoners  
 des  lands  onderworpen  of  in  het  gebergte  teruggedrongen,  zoodat  er  op dit oogenblik  
 nog  overblijfselen  van  gevonden  worden,  als  de  Pnoms,  Kui’s,  Roong’s,  Nongs  en  
 Rodoi’s.  Behalve  de  oorspronkelijke  bewoners  ontmoetten  de  Khmer’s  een  tweede  
 veroverend  volk  in  Kambodsja  ni.  de  Thiam’s,  hetwelk  zij  met  behulp  van de Annamieten  
 overwonnen  en  nagenoeg  geheel  vernietigden. 
 De  Khmer’s  werden  aldus  heerschers  over  het  land  en  brachten  in  Kambodsja het