
 
        
         
		442  AUDIENTIE  BIJ  DEN  DALAI-LAMA.  OPVOLGING.  GODSDIENST. 
 Het  best  bekend  van  al de Lama’s  is de Dalai-Lama,  de incarnatie van  „Avalokites-  
 vara”.  De  vereering,  die  hem  ten  deel  valt, gaat tot het bovenmenschelijke.  De eenige  
 Europeaan,  die  dezen  zag,  was  de  Engelschman  Thomas  Manning  (17  Dec.  1811) en  
 sedert  viel  dit  voorreeht  slechts  aan  een  paar  Indiers  ten  deel,  in 1866  en  1882.  Het  
 bezoek  bij  den  Dalai-Lama  gaat  met  veel  ceremonien  gepaard.  De  te r  audientie  
 toegelatenen  brengen  sjerpen  mede,  zooals  de  Tibetaansche  monniken  dragen,  en  
 driemaal  wordt  thee  gepresenteerd.  Ten  slotte  worden  rijstkorrels,  welke  de  Dalai-  
 Lama  geheiligd  heeft,  onder  de  toegelatenen  verdeeld. 
 De  keuze  van  een  nieuwen Dalai-Lama  heeft  niet  altijd  op  dezelfde  wijze  plaats.  
 Het  komt  voor,  dat  de  Dalai-Lama  vdor  zijn dood mededeelt, waar en in welke familie  
 hij  zieh  weder  zal  belichamen.  Als  dat  niet  geschied  is,  raadpleegt  men  ook  wel  
 waarzeggers.  Doch  in  den  regel  laat  men  het  aan  den  Panchen-Lama  over,  om  aan  
 te  wijzen,  bij  wien  de  incarnatie  van  den  Dalai-Lama  plaats  heeft,  en  omgekeerd  
 wijst  deze  het  aan  voor  den  Panehen-Lama. 
 Gewoonlijk  wordt  een  jongeling  aangewezen  als  Dalai-Lama.  Doch  gedurende  de  
 laatste  zeventig  jaren  schijnt  geen  dezer  jongelingen  het  18®  jaar  bereikt  te  hebben.  
 Reeds  voor  dien  leeftijd  waren  de  Dalai-Lama’s  verdwenen.  „Verdwenen”  zeggen  
 wij,  want  aan  een  eigenlijk  sterven  van  den  Dalai-Lama  gelooft  men  niet.  Welke  
 politiek  bij  dit  verdwijnen  der  Dalai-Lama’s  een  hoofdrol  speelt,  valt  moeielijk  te  
 zeggen.  Doch  dit  is  een  feit,  dat  de  voogd  gedurende  de  minderjarigheid  van  den  
 Dalai-Lama  regeert,  en  zijn  gezag  aldus  behield,  daar  steeds  weer  een  minderjarige  
 als  Dalai-Lama  werd  aangewezen.  In  1889  heette  de  Dalai-Lama  „Ngag Dbang Beo  
 Bzang  Thubldan  Rgyamtscho” ;  hij  was  in  1875  op  eenjarigen  leeftijd  aldus  ontdekt.  
 Of  deze  nog  leeft,  durven  wij  niet  zeggen ;  in  de  „Almanach  de  Gotha”  is  zijn naam  
 niet  vermeld. 
 De  Raad  van  den  Grooten  Lama  en  de  opperste  regeering  bestaan  uit  den  regent  
 en  vijf medeleden,  van  welke  vier  leeken  moeten  zijn.  Deze  leeken  worden  gewoonlijk  
 uit  de  hooge  officieren  van'Tibet  gekozen.  Zij  bezitten rechterlijke  en uitvoerende  
 macht.  De  vertegenwoordigers  van  den  keizer  van China,  de beide  „Ampanc”,  hebben  
 nominaal  geen  stem  in  den  Raad,  maar  weten  door  druk  op  den  regent  invloed  
 daarop  uit  te  oefenen. 
 *  * $ 
 De  Buddhistische  tempels  in  Tibet  zijn  dikwijls  wäre  monumenten  en  enkele  
 kloosters  zijn  veeleer  kleine  steden,  waar  de  monniken  zieh  niet  ontzien,  een  winst-  
 gevenden  handel  in  levensmiddelen  te  drijven.  . Behalve  de  tempels  vindt  men-er  
 een  groot  aantal  kapellen  en  „tchorten”  of  graftomben,  de  overblijfselen  van  den  
 een  of'anderen  heilige  bevattend;  ook  eenvoudige  altaren,  met  een  nis  overdekt,  
 welke  een  beeid  van  Buddha  bezitten.  Deze  monumenten  komen  overeen  met  de  
 „stoepa’s”  in  Indie  en  de  „soubourgan”  van  Mongolie. 
 Nog-iets  over  de  godsdienstplechtigheden  der  Lamaisten.  Driemaal  per  dag:  bij  
 zonsopgang,  op  den  middag  en  bij  zonsondergang,  komen  de  monniken  bijeen;  zij  
 treden  in  lange  rijen  in  den  tempel  en  nemen  op  läge  zetels  rechts  en  links  van  
 het  portaal  tot  het  altaar  plaats.  In  de  nabijheid  van het altaar,  dat met  een  Buddhabeeid  
 versierd  is,  komt  de  opperste  Lama.  De  voorzanger  geeft  een teeken  en  daarna  
 begint het gezang, welks tekst bestaat uit een gebedsformulier of een gedeelte  der heilige  
 boeken.  Dit  zoogenaamde  gezang  wordt  begeleid  door  geraasmakende  muziek,  het  
 klappen  in  de  handen  enz.,  zoodat het  een verward geraas van  stemmen,  schreeuwende  
 instrumenten  enz.  is.  Soms  worden  heilig  water  en  gewijde  rijst  door  den  oppersten  
 Lama  verdeeld,  wierook  gebrand  of  ook  wel  thee  gebruikt  uit  kleine  kopjes,  die  de  
 monniken  bij  zieh  dragen  in  den  borstzak.  Bijzondere  cultusbedrijven  hebben  plaats  
 bij  het  sterven  van  den  hoofd-Lama,  bij  biecht en vastenfeesten.  Het vasten geschiedt  
 mede  door  vrome  leeken,  die  ook  aan  al  deze  feesten  mögen  deelnemen  als  toe-  
 schouwers.  De  meesten  dezer  geven  er  echter  de  voorkeur  aan,  om  de  tempels  en  
 kloosters  of  de  met  gebedsformulieren  beschreven  muren  rond te  loopen,  en onderwijl  
 den  uit  108  kralen  bestaanden  rozenkrans  door  de  vingers  te  doen  glijden,  bij  elke  
 vier  een  formulier  opzeggend.  Zij  meenen,  dat  in  die  formules  een  zekere  kracht  
 zit.  Niemand  begrijpt  echter  iets  van  deze  formules,  die  in  het  Sanskriet  gesprolcen 
 BIDMOLENS.  RELIGIEUSE  FEESTEN.  CHINEESCHE  BERGSTAMMEN.  443 
 worden,  en  welke  men  overal  hooren  kan,  die  zelfs,  op  de  vlaggen  geschreven,  in  
 den  wind  wapperen,  en,  op  papierstrooken  door  windmolens  in  beweging  gebracht  
 worden,  als  werden  deze  gebed’en  afgemalen.  Bidmolens  van  dezen  aard  mögen ons  
 iets  bespottelijks  toeschijnen,  maar  toch  is  er  in  den  aard  der  zaak niet veel verschil  
 tusschen,  of men  met  den  molen  of met  de  tong  klapt —  en,  helaas I  het  bidden  is  
 dikwijls  niet, meer —  dan  dat  men  dit  door  een  molentje  laat  verrichten. 
 Openbare  religieuse  feesten  viert  men  in  Tibet  een  viertal  per  jaar:  het  Nieuw-  
 jaarsfeest,  dat  14  dagen  duurt  (in  Januari  en  Februari)  waarbij  het  dikwijls  druk  
 toegaat ;  het  feest  te r  herinnering . aan  Buddha’s  nirwâna,  op  1  Juni;  het  feest  der  
 waterwijding  in  Augustus  en  September  en  het  lichtfeest  in November en December,  
 te r  herinnering  aan  den  hemelvaart  van  Tsong  Khapa.  Verder  moeten  wij  nog  
 vermeiden,  dat  in  Tibet  een  soort  van  doop  bestaat,  met  de  naamgeving  aan  een  
 kind, .„Khrussol”  geheeten. 
 Hüiselijke  gebruiken,  welke  een  religieus  karakter  dragen,  zijn  talrijk.  Bijna  in  
 ieder  huis  vindt  men  een  altaar.  Oyeral  wordt  gebeden  en  schijnbaar  zonder  vrees.  
 Allen  dragen  amuletten,  om  de  booze  geesten  onschadelijk  te  maken,  want  ongeluk  
 en  ziekte  worden  steeds  aan  hun  werking  toegeschreven. 
 In  het  uiterlijk  vertoont  het  Lamaïsme  veel  overeenkomst  met  de Katholieke kerk,  
 zooals  Hardy  terecht  zegt  in  de  „Encyclopaedie  der Katholischen Theologie”, waaraan  
 wij  ook  in  het  bovenstaande  een  en  ander  ontleenden.  De  kleeding  der  hoogere  
 Lama’s,  het  antiphoneerende  gebed,  het  kloosterleven,  de  wierook,  de  biecht,  het  
 celibaat,  zij  komen  veel  met  de  vormèn  van  den  Katholieken  eeredienst  overeen.  
 Of  die  overeenkomstige  vormen  grootendeels  van  de  Nestoriaansehe  Christenen  
 afkomstig  zijn,  zooals  men  aanneemt,  schijnt  ons  twijfelachtig  toe, 
 *  * * 
 Tot  de  Chineesche  bergstammen  rekent men  de  onafhankelijke  stammen  met 
 weinig  beschaving,  die  nog  in  de  berglanden van  zuidwestelijk  China  voorkomen  en 
 hier  door  de  Chineezen  zijn  teruggedrongen,  welke  zelf  de  vruchtbare  dalen  in  
 bezit  genomen  hebben.  De  meesten  van  dezen  schijnen  aan  de  Schanvolken  van  
 Achter-Indië  verwant  te  zijn.  Vele  dier  bergvolken  zijn  geheel  in  de  Chineezen  
 opgegaan,  andere  hebben  zieh  met  Chineesche  vluchtelingen  vermengd. 
 Deze  bergvolken  komen  in  het  algemeen  met  de  Mongolen  overeen.  In  eerlijkheid  
 en  openhartigheid  onderscheiden  zij  zieh  günstig  van  de  Chineezen.  Het  zijn  veelal  
 landbouwers. 
 Van  deze  stammen  is  niet  veel  bekend. Wij  zullen  hier  enkel  eenige  hunner 
 namen  noemen.  In  Kneitschou  en  Setschuan  wonen  de  Miaotse’s,  in  Jünnan  de 
 Lolo’s,  Miao's,  en  Salung’s.  Verder  zijn  hiertoe  te  rekenen  eenige  stammen  in  
 noordoostelijk  Assam,  verder  de  Naga’s,  Garo’s  en  Khassia’s  aan  de  Indisch-  
 Birmaansehe  grens,  de  Schan’s  in  Birma  en  misschien  ook  de  L i  op  Hainan. 
 LITTERATUUR  OVET  TlBET. 
 Koppen.  Die  Lamische  Hierarchie  und  Kirche.  Berlin,  1859. 
 E.  Sohlagintweit.  Buddhism  in  Tibet.  Leipzig,  1863,. 
 C.  P ander.  Das  Pantheon  des  Tschangtscha  Hukutu,  ein  Beitrag  zur  Ikonographie  
 des  Lamaïsmus.  Berlin,  1890. 
 Huo  et  Garet.  Voyages  en  Tibet.  Paris,  1846. 
 J.  L.  Dutreuil  de  Rhins.  l’Asie  Centrale.  Paris,  1889. 
 P.  BARAT-TscHANDRA-Däs.  Contributions  on  the  Religion, History etc. of Tibet (Journal  
 of Asiat.  Soc.  of  Bengal).  1881. 
 „  Narrative  of  a  journey  to Lhassa 1881:—82.  Calcutta, 1885. 
 G.  Kreitner.  Im  fernen  Osten.  Reisen  des  Grafen  B.  Szechengi  in  Indien,  Tibet  
 und  Birma.  Vienne,  1881. 
 W.  Rockhill.  The  life  of  the  Buddha,  from  Tibetan  sources.  London,  1884. 
 „  Journey  through  China  and  Tibet.  London  1891. 
 F.  Mavers.  Illustrations  of  the Lamaist  system in Tibet, drawn from Chinese sources  
 (Journal  of  the  Royal  Asiatic  Society.  Nieuwe  serie  IV).