
 
        
         
		In  principe  zijn  aile  burgers  gelijk  in  rechten  en  hebben  zij  gelijke  aanspraak  op  
 bedieningen,  zeiden wij  reeds.  Kasten  bestaan  er  in  geen  geval.  Doch  in  de  praktijk  
 vindt  men  in  de  steden  behalve  het  algemeene  volk  nog  klassen  van  kooplieden  en  
 geleerden,  uit  welke  laatste  de  mandarijnen  voortkomen,  en  deze  beide  klassen  
 drukken  zwaar  op  de  overige  bevolking. 
 Zeerooverij  heeft  altijd  aan  deze  kust  bestaan,  doch  wordt  er  thans  gebreideld. 
 LITTERATUUR  OVER  ACHTER-INDIË. 
 C.  K u h n .  Herkunft  und  Sprache  der  transgangetisehen  Völker.  München,  1883. 
 C.  Ma u r e l .  Mémoire  sur  l’Anthropologie  des  divers  peuples  vivant  actuellement  au  
 Cambodge.  (Mémoires  de  la  Société  d’Anthropologie  2“ e  série,  IV.  Paris,  1893).  
 J.  Mo u r a.  Le  Royaume  du  Cambodge.  Paris  1883. 
 Cupet.  Chez  les  populations  sauvages  du  sud  de  l’Annam.  (Tour  du  Monde,  1893).  
 M.  A.  Gréban.  Le  royaume  de  Siam.  Paris,  1869. 
 J.  L.  be  Lanessan.  La  colonisation  française  en  Indo-Chine.  Paris,  1895. 
 Hrolf  Vaughan  Stevens.  Materialen  zur  Kenntniss  der  wilden  Stämme  auf  der  
 Halbinsel  Malaka.  (Veröffentlichungen  aus  dem  königlichen  Museum  für  Völkerkunde, 
   1892,  Band.  II  3/4  und  1894  III  3/4. 
 Joh.  Crawfued.  Tagebuch  an  die  Höfe  von  Siam  und  Cochin-China.  Weimar, 1831 
 F.  R atzel.  Völkerkunde  II.  Leipzig,  1895. 
 W.  H.  Senn  van  Basel.  Schetsen  uit  Siam.  Amsterdam,  1880. 
 R osny.  Ethnographie  du  Siam.  Paris,  1885. 
 C h e v il l a r d .  Siam  et  les  Siamois.  Paris,  1889. 
 Bastian.  Die  Völker  des  östlichen  Asiëns,  1866. 
 Garnier.  Voyage  d’exploration  en  Indo-Chine,  1884. 
 H O O F D S T U K   XXIV. 
 H E T   M O N G O O L S C H E   R A S . 
 O v e r z i c h t . 
 Met  de  beschrijving  der  bewoners  van  China  zijn  wij  gekomen  tot  het  voor  de  
 Mongoolsche  cultuur  meest  typische  volk  van  het  Mongoolsche  ras.  Wij  zullen  thans  
 in  de  eerste  plaats  een  beknopt  overzieht  geven  van  dit  ras,  om  ons  daarna  met  de  
 afzonderlijke  volksgroepen,  die  er  toe  behooren,  in  het  bijzonder  bezig  te  houden. 
 Met  den  naam  Mongoolsche  ras worden de volken  aangeduid,  die het geheele oosten,  
 midden  en  noorden  van  Azie  (bij  sommigen  met  uitzondering van  de Hyperboreeers),  
 bewonen,  en  zieh  zelfs  over  een  aanzienlijk  deel  van  noordelijk  Europa  verbreid  
 hebben.  Wanneer  een  ras  als  karakteristiek  voor  Azie  kan  beschouwd  worden,  is dit  
 wel  het  Mongoolsche  ras.  Niet  alleen,  dat  de  Mongolen  het  grootste  gedeelte  van  
 Azie  bewonen,  het  talrijkst  vertegenwoordigd  zijn  van  alle  rassen,  maar  bovendien  
 kan  men  zeggen,  dat  de  Mongoolsche. cultuur  op  nomadischen  grondslag  berust,  en  
 Azie’s  natuurlijke  gesteldheid  tot  de  ontwikkeling  van  het  nomadendom  aanleiding  
 gaf.  In  het  oosten  en  zuiden  is  echter  bij  de  Mongoolsche  volken,  door  de  verplaat-  
 sing  in  andere  landstreken,  het  nomadendom  reeds  door  landbouw vervangen, terwijl  
 in  het  noorden  jacht  en  visscherij  de  levensbehoeften  der nomaden moeten aanvullen.  
 Zoo  kunnen  de  Chineezen,  Koreaneezen,  Japaneezen,  de bewoners van Achter-Indie en  
 ook  de  Osmanen  van  Klein-Azie  als  landbouwende  volken,  de  Mongolen  (in  engeren  
 zin),  de  Tibetanen, Kirgiezen,  Dzungaren,  Tataren  en  Turkmenen  als  nomaden, en de  
 arktische  bewoners,  Tunguzen,  Jakuten,  enz.  als jagers envisschers beschouwd worden. 
 Als  oorspronkelijk  vaderland  der  Mongoolsche volken beschouwt Fr. Müller Midden-  
 Azie.  Van  hier  uit  verbreidden  zieh  de  stammen,  die  tot  dit  ras  gerekend  worden,  
 in  vele  richtingen.  De  steppen  vormden  het oorspronkelijk vaderland der Mongoolsche  
 volken;  hier  legden  zij  zieh  op  de  veeteelt  toe,  terwijl  zij  tevens  aan  de  oevers  der  
 rivieren  en  aan  den  voet  van  de  gebergten  den  landbouw  leerden  beoefenen,  die  in  
 de  landen,  waar  zij  aankwamen,  hier  meer,  daar minder  tot  ontwikkeling  kwam. 
 Het  aanzienlijkste  volk  van  het  Mongoolsche  ras,  het Chineesche,  trok volgens  oude  
 overleveringen  van  het  westen  längs  de  dalen  van Hoangho  en Jangtse-kiang naar het  
 oosten,  waar  de  Chineezen  reeds  een  oudere  bevolking  vonden,  die  verwant  was  aan  
 de  Thai-volken  van  Achter-Indie  en  gedeeltelijk  verdreven  werd.  Naar  Japan  
 staken  van  het  vasteland  Mongoolsche  landverhuizers  over,  om  dit  eiland te bevolken,  
 waar  zij  waarschijnlijk  een  oudere  bevolking  verdrongen. 
 Ook  naar het noordwesten trokken reeds  in de vroege oudheid Mongoolsche stammen;  
 de  Lappen  en  Finnen  vestigden  zieh  hier  in  Noord-Europa,  waar  zij  waarschijnlijk  
 voor  de  Kelten  zelfs  geheel  Noord-  en  Middel-Europa  bevolkt  hebben.  Aan  deze  
 Mongoolsche  bevolking  in  Noord-Europa  moeten,  volgens  de  meening  van  enkelen,  
 de  ongepolijste  steenen  gereedschappen  en  wapens  toegeschreven  worden,  die  men  
 later  hier  heeft  gevonden.  Deze  Mongoolsche  volken  in  noordelijk  Europa zouden hier  
 geleefd  hebben  in  een  tijd,  toen  Basken  en  Liguriers  Zuid-Europa  bevolkten,  dus  
 lang  voor  de  komst  der  Indo-Europeanen. 
 Doch  fn  Centraal-Azie waren de  Indo-Europeeers, volgens de voorstelling van Müller,  
 met  de  oorspronkelijke  Semieten  en  Hamieten  de westelijke naburen  der Mongoolsche  
 volken.  Door  den  druk  dier  Mongolen  op  Indo-Europeeers  werden  dezen  naar  het  
 zuiden  en  westen  verschoven,  terwijl  zij  op  hun  beurt  Semieten  en  Hamieten  weer 
 AZIE.  18