
 
        
         
		Khond  uitgehuwelijkt  en  mocht  dan  zoolang  leven,  totdat  zij  kinderen  had  voortge-  
 bracht.  Deze  kinderen,  zoowel  als  zijzelf,  konden dan in het vervolg geofferd worden,  
 maar  nimmer  in  het  dorp,  waarin  zij  geboren  waren.  Teneinde  deze  moeilijkheid  
 te ontgaan,  kwarnen de verschiffende steden overeen,  hun Meriah-kinderente verwisselen. 
 De  wijzen,  waarop  de  Meriah’s  geofferd  werden^  waren  zoo  verschiffend,  dat  het  
 noodig  zal  zijn,  er  een  kort  overzicht  van  te  geven. 
 f,n  P^aa^s  nioest  de  Meriah  altijd openlijk ten  aanschouwe van  het gansche 
 volk  geofferd  worden;  deze  regel  was  van  kracht  door  het  gansche  land. 
 In  Goomsur  werd  het  offer  gebracht  aan  den  Aard-god,  Tado  Pennor,  die  verte-  
 genwoordigd  wordt  door  het  beeid  van een  pauw.  Wanneer de tijd  bepaald was, werd  
 net  slaehtoffer  gekozen  en  een  maand  achtereen  feestgevierd  en  gedanst  rondom  den  
 Meriah,  die  overvloedig  van  eten  en  drinken  voorzien  werd  en,  naar  het  zieh  liet  
 aanzien,  even  vroolijk  en  onbezorgd  was  als  iemand.  Op  den  dag vöör het offer werd  
 een  dikke  paal  opgericht,  met  het  pauwen-zinnebeeld  van  Tado  Pennor  aan  den  top,  
 en  aan  dezen  paal  werd  de  Meriah  gebenden.  Het  volk  danste  er  omheen,  in  hun  
 gezangen-  zeggende,  dat  zij  het  slaehtoffer  niet  vermoordden,  maar  iemand  offerden,  
 waarvoor  een  prijs  betaald  was,  en  dat  daarom  geen  zonde  op  hen  rustte.  Daar  de  
 Meriah  met  toddy  dronken  gemaakt  was,  kon  hij  geen  antwoord  geven  en  werd  
 zijn  zwijgen  als  een  toestemming  tot  het  offer  beschouwd. 
 Den  volgenden  dag  werd  hij  met  olie  gezalfd  en  in  het dorp  rondgedragen, waarna  
 hij  naar  den  paal  met  de  pauweveßren  gebracht  werd,  aan  welks  voet  een  kleine  
 kuil  gegraven  was.  Nu  slachtte  men  een  varken,  welks  bloed  in  den  kuil  gegöten  
 en  met  de  aarde  vermengd  werd,  waardoor  een  dikke  brij  ontstond.  De  Meriah,  die  
 vöoraf  dronken  en  dus  ongevoelig  gemaakt  was,  werd  voörover  in den kuil geworpen  
 en  zoolang  met  het  gelaat  in  de  modder  gedrukt,  totdat  hij  dood  was.  De  dienst-  
 doende  pnester  of  zani  sneed  dan  een  klein  stukje  van  het  slaehtoffer  af  en  begroef  
 het  naast  den  kuil,  als  een  offerande  aan  de  aarde;  nauwelijks  had  hij  dit  gedaan,  
 of  al  de  toeschouwers  stortten  zieh  op  het  lijk,  hakten  het  aan  stukken  en  namen  
 die  mede,  om  ze  in  hun  velden  te  begraven  als.  een  zoenoffer  aan  de  aard-goden,  
 die  den  oogst  bezorgen. 
 Hop  stuitend  deze  gewoonte  ook  was,  toch  was  zij  veel  barmhartiger  dan  de  
 meeste  wijzen  van  Meriah-offeren,  in  zoover  verstikking  geen  dood  is,  die  met  veel  
 lichaamspijn gepaard gaat en het slaehtoffer eerst van zijn  zinnen beroofd was geworden. 
 In  Boad  werd  de  Meriah  rond  het  dorp  gevoerd  en  trachtte  iedereen  zieh  van een  
 zijner  hären  meester  te  maken,  of  zijn  lippen  met  de  vingers  aan  te  raken,  zoodat  
 zij  hun  hoofden  met  de  heilige  vochtigheid  konden  zalven.  Na  eveneens  door  drank  
 ongevoelig  gemaakt  te  zijn,  werd  hij  naar  de  noodlottige  piek  geleid,  waar  hij  ver-  
 wurgd  werd  door  zijn  nek  tusschen  twee  helfiten  van  een  gespleten  bamboe  te  
 plaatsen,  waarvan  dan  de  einden  door  de  priesters  bijeengebracht  werden.  De  voor-  
 naamste  priester  brak  vervolgens  de  beenderen  van  de  armen  en  beenen  met  zijn  
 bijl;  wanneer  hij  dit  verricht  had,  werd  het  lijk  evenals  in  Goomsur  in  stukken  
 gesneden. 
 In  Chinna  Kimeday  was  een  grotesk  wreedaardige  gewoonte  van  offeren  in  zwang.  
 In  plaats  van  den  pauw,  die  te  Goomsur  gebruikt  werd,  zette  men  een  groote  
 houten  figuur  van  een  olifant  op  den  paal,  die  op  een  spil  ronddraaide.  De  Meriah  
 werd  aan  den  uitgestoken  snuit van den olifant gebonden  en dan onder het geschreeuw  
 en  gegil  der  toeschouwers  zoo  snel rondgesleurd  als de  figuur kon omgedraaid worden.  
 In  dit  geval  werd  de  Meriah  niet  dronken  gemaakt.  Op  een  teeken  van  den  dienst-  
 doenden  zani  snelde  de  menigte  met  messen  op  den  Meriah  aan  en  hakte  hem  in  
 weinige  oogenblikken,  gebonden  op  den  olifant  en  nog  levend,  in  stukken. 
 Bij  de  uitvoering  zijner  zending  van  barmhartigheid  in  Khondistan  zag  generaal  
 Campbell  niet  minder  dan  veertien  hunner  olifantsbeeiden,  welke  hij  affe  door  zijn  
 bagage-olifanten  liet  omverhalen  en  verwoesten,  opdat  de  Khond’s  zouden  kunnen  
 zien,  dat  deze  achtbare  zinnebeeiden  \a n   een  wreeden  eeredienst  machteloos  waren  
 zelfs  tegen  de  dieren,  die  zij  moesten  voorstellen.  Zijn  taak  was  natuurlijk  zeer  
 moeielijk,  daar  zij  de  vernietiging  ten  doel  had  eener  godsdienstige  plechtigheid,  die  
 sedert  onheugelijke  tijden  bestaan  had  en  van  welker  verkeerdheid,  veelmin  misda-  
 digheid,  geen  redeneeringen  hen  konden  overtuigen.  Evenwel  hebben  de  Engelschen 
 vele  der  vroegere  wreede  gewoonten  onderdrukt,  zoodat  zij  alleen  nog  in  t  geheim  
 soms  kunnen  plaats  hebben,  maar  geen  regel  meer  zijn.  , 
 Nog  een  enkel  woord  over  een  paar  der  eigenaardigste  gewoonten  van de Khond s. 
 Hun  wapènen  zijn  zeer  eenvoudig  en  bestaan  uit  een  wonderlijk  zwaard, bevestigd  
 aan  een  ijzeren  handschoen,  en  voorts  uit  boog  met  pijlen  en  den  bijl.  Deze  laatste  
 is  het  nationale  wapen  der  Khond’s  en  zij  zijn  zeer  behendig in het gebruik daarvan.  
 Generaal  Campbell  meldt,  dat  op  zekeren  avond  een  Britsch  officier  was  uitgegaan,  
 om  een  beer  te  schieten,  maar  het  dier  slechts  lieht  verwondde,  in  plaats  van  het  
 dadelijk  te  dooden.  De  beer  ontkwam  naar  de  heuvels,  maar  werd  vervolgd  door  
 verscheidene  Khond’s,  die  hem  achterhaalden  en  zieh  tusschen  de  heüyels  en  den  
 beer  posteerden,  waarna  zij  hem,  slechts  met  hun  bijlen  gewapend,  aanvielen  en het 
 k h o n d ’s   e n   d e   b e e r . 
 dier  in  stukken  hakten.  Deze  bijlen  zijn  ongeveer  vier  voet  lang  en  hebben  slechts  
 kleine  lemmers.  Deze  evenwel  zijn  vervaardigd  van  goed  staal  en  in  de  geoefende  
 hand  van  een  Khond  is  de  bijl  een  veel  geduchter  wapen  dan  het  er  uitziet.  Dit  
 moedbetoon  is  daarom  te  merkwaardiger,  omdat  de  handelende  personen uit Meriah-  
 mannen  bestonden,  die  van  het  offer  gered  waren.  Het  zwaard,  zooeven  genoemd,  
 is  een  betrekkelijk  zeldzaam  wapen,  eerder  behoorende  tot  de  Ooryah’s  dan  tot  de  
 eigenlijke  Khond’s. 
 De  Khond-stammen  schijnen  zeer  twistziek  van  aard  te  zijn  en  vooral  zeer gaarne  
 onderling  te  twisten;  zij  voeren  dan  steeds  een  soort  van  guerilla-oorlog,  maar  
 houden  niet  van  geregelde  gevechten  en  Stelen  liever  vee  van  hun  vijanden;  ook  
 dooden  zij  hen  liever  ter  sluiks  dan  hen  in  een  open  gevecht  te  bestrijden.