
 
        
         
		van  zijn  kleeren.  Doch  hun  rooverijen  gaan  zelden  vergezeld  van  moord;  er  zijn  
 W p n ° ° h   a  behend,  dat  zij  den  uitgeplunderden  reiziger  medenamen  naar  hun  
 tenten,  hem  oude  kleeren  gaven  m  plaats  van  de  nieuwe,  die  zij  hem  hadden  afee-  
 nomen,  hem  huisvestten  en  zieh  zelfs  de  moeite  getroostten,  om  hem,  toen hii  verder  
 trok,  een  emdweegs  te  vergezellen,  opdat  hij  niet  zou  verdwalen. 
 ■;  6  Bedoeien  ontvangt  den  reiziger  in  zijn  tent, nadat hij  hem beroofd heeft,  zeiden  
 y.  Had  hy  hem  voor  dien  tyd  in  zijn  tent  opgenomen  en  aan  zijn  maaltijd  laten  
 deelnemen  dan  had  hy  zyn  gast  naderhand  niet  kunnen  berooven.  De  Ara Wer heeft 
 TvLpV  ^  J  f V06>   jat  e?n ,g ast  een  heüig  persoon  is;  indien  de  m.eest  woeste  
 h p l T t p T   onder  de  schaduw  zijner  tent  ontvangen  had,  zou hij  verplicht zijn,  
 Kp“   p  heschermen  alsof  het  zijn  eigen  zoon  wäre.  Dit  gaat  zelfs  zeer  ver,  en  er  
 J*  a  voorbe.elden,  dat  een  vreemde  Arabier  zijn  toevlucht  gezöcht  had  in een  tent  
 en  bescherming  vond,  niettegenstaande  de  bewoner  ontdekte,  dat  zijn  gast  een  zijner  
 naaste  betrekkmgen  had  vermoord.  8  J 
 Naast  de  gastvrijheid  is  de  hebzucht  een  karaktertrek  der  Bedoeienen,  die  hun  
 leven  beheerscht  en  dikwyls  Jeidt  tot  daden  van  geweld.  Zelden  zijn  zij  met  een  
 ontvangen  belooning  . tevreden  en  steeds  vragen  zij  met  onbeschaamdheid  alles  van  
 den  reiziger.  Men  moet  by  hun  rooverijen  evenwel  in  aanmerking  nemen,  dat  de  
 begrippen  van  eigendom  bij  hen  anders  zijn  dan  bij  ons. 
 In  hun  godsdienst  zijn  de  Bedoeienen  niet  zeer  nauwgezet.  Naar  den  vorm  ziin  
 zij  meest  belyders  van  den  Islam,  in  werkelijkheid  zijn  zij  dikwyls§heidenen.  Zelfs 
 enkeie111  • m *  aankankellJkheid>  die  zij  dikwijls  met  betrekking  tot  Mohammed  in  
 enkele  opzichten  vertoonen,  verwaarloozen  zij  met  zelden  de voorgeschreven gebeden  
 of  laten  zij  twee  of  dne  bij  afwisseling  voor  het  geheele  leger  bidden. 
 In  den  handel  spaart  de  Bedoeien  geen  leugen,  om  zijn  voordeel  te  behalen.  Ook  
 ler  evenwel  vertoont  zieh  de  tegenstelling,  waarop  wij  reeds  vroeger  gewezen  heb-  
 ben,  want  als  de  koop  eenmaal  gesloten  is,  houdt  hij  zijn  woord.  Doch  zooals  wij  
 zeiden:  handelaars  zyn  de  Bedoeienen  eigenlijk  niet. 
 Wij  deelden reeds  mede,  dat  de  Bedoeien  een  afkeer  heeft  van  handwerken  Den 
 meesten  tegenzm,  zelfs  mmachting, koestert  hij  voor  het  smidsbedriif.  Van  de 
 , i T l   zijn  dochter  met  ®en  Us0nna”.  d.  i.  een  smid  laten 
 l   l   !  *   -m62811 afkeer  vindt  men  hü  vele  Arabische  stammen. 
 •j  -h  htteratuur  is  njk  aan  uitdrukkingen,  waarin  de  verachting  van  het 
 smidsbedrijf  wordt  uitgesproken.  Bij  de  ond-Arabische  dichters  is  het  een  gemeen-  
 plaats  geworden,  om  lemand,  dien  men  hoonen  wil,  voor  de  voeten  te  werpen  
 dat  een  zyner  voorouders  met  den  blaasbalg  gewerkt  heeft.  Die  afkeer  is  een  oud  
 heidensch  begrip  en  werd  by  de  Bedoeienen  nog-het  meest  bewaard;  bij  de  overige  
 Arabieren  is  het  meer  verdwenen  onder  den  invloed  van  den  Islam.  Ook  andere  
 handwerken  worden  door  de  Bedoeienen  veracht,  en  zoo  geldt  „wever”  evenzeer  
 voor  een  scheldnaam  als  smid. 
 *  * * 
 Dr.  Moritz  1)  verhaalt  zijn  kennismaking  met  de  Bedoeienen  in  Syrie  als  volgt-  
 en  fegen  den  middag  de  bronnen  van  Forklus  naderden,  zagen  wii  van  
 verre  zwarte  stippen,  die  bij  nader  komen  grooter  werden  en  Bedoeienen-tenten  
 bleken  te  zyn.  Het  was  de  Bedoeienenstam  der  Fanära,  een  afdeeling  van  den  
 grootsten  stam  der  Hessme,  die  hun  tenten  in  een  uitgebreid  leger  hadden  opge-  
 slagen  by  de  bron.  De  hoofdrijkdom  dezer  Bedoeienen  bestond  in  kameelen  en  
 schapen.  Paarden  waren  byna  niet  te  zien,  en  over  ’t  geheel  zijn  die  bij  de Bedoe-  
 lenen  met  zoo  talrijk  als  men  veelal  aanneemt. 
 De  Bedoeienen  der  Syrische  woestijn  worden  met  den  verzamelnaam  „Aneze”  
 aangeduid.  Zy  zyn  m  vier  groote  stammen  verdeeld  en  deze  wederom  in  kleinere  
 onderstammen  of  enkele  „legers.” 
 Bijna  alle  stammen  zijn  het  geheele  jaar  zwervend,  om  goede  weiden  te  zoeken  
 voor  hun  dikwyls  talryke  kudden.  In  den  winter  trekken  zij  naar  Centraal-Arabig 
 1)  Verhand).  der  Gesellsch.  für  Erdkunde.  Berlin,  1886. 
 terus  en  komen  eerst  in  de  lente  weer  verder  naar  het  noorden.  Alleen  de  Sebä,  
 de  noordelijkste  stam,  overwintert  in  Gebel  Biläs  ten  noorden  van  Palmyra. 
 Bij  dat  heen  en  weder  reizen  lossen  somtijds  enkele  stammen  elkander  af,  welke  
 in  de  nabijheid  van  bebouwde  streken  rondzwerven.  Soms  vestigen  zij  zieh  körten  
 tijd  op  een  plaats,  doch  niet  langer,  dan  om  het  land  te  bebouwen  en  te  oogsten.  
 Niet  gaarne  toch  verwisselen  zij  hun  tent  met  vaste  woonplaatsen.  Als  de  oogst  is  
 afo-eloopen,  aanvaarden  zij  hun  zwervend  leven  weder. 
 l) a t  voortdurend  rondzwerven  in  streken,  waar  geen  nauwkeurige,  afgebakende  
 rechtsgrenzen  van  bezit  en  eigendom  gesteld  zijn,  moet  wel  herhaaldelijk  aanleiding  
 geven°tot  conflicten.  Inderdaad  zijn  de  vier  stammen,  soms  ook  de  onderstammen  
 onderling,  voortdurend  met  elkander  in  oorlog.  De  „strijd  om  het  bestaan”  geeft 
 ItEIZIGEKS  IN  DE  'WOESTIJN  EN  DE  EATAMOBGANA. 
 telkens  nieuw  voedsel  aan  dien  kamp,  welke  bijgevolg  ook  niet kan  eindigen,  zoolang  
 de  aanleidende  oorzaak  door  de  natuur  des  lands  blijft  bestaan. 
 Niet  alleen  onderling,  maar  ook  met  de  bewoners  der  aangrenzende  gecultiveerde  
 streken  heerscht  voortdurend  strijd  of  veete.  Reeds  sedert  ouden  tijd  hebben  de  
 Bedoeienen  getracht,  de  cultuurgewesten  binnen  te  dringen,  om  de  vruchtbare,  goed  
 besproeide  landerijen  als  weiden  te  verkrijgen.  Onder  zwakke  regeeringen  en  bij  
 binnenlandsche  onlusten  is  dit  hun  ook  dikwijls  gelukt.  Tegenwoordig  zijn  zij  echter  
 in  Syrie  voor  het  grootste  gedeelte  teruggedrongen.  Niettegenstaande  dit,  verheeren  
 de  grensdorpen  nog  altijd  in  moeielijke  omstandigheden.  Telkens  doen  de Bedoeienen  
 mvallen,  rooven  vee,  graan  en  alles,  wat  zij  krijgen  kunnen,  om  na  den  rooftocht  
 het  verstoorde  en  verarmde  dorp  te  verlaten  en  aan  zijn  lot  over  te laten.  Sommige  
 dorpen  sluiten  dan  ook  de  „chüwe” ,  d.  i.  broederschap  met  de  Bedoeienen,  hetwelk  
 evenwel  zooveel  beteekent,  dat  zij  tegen  betaling  van  schatting  van  hun  rooverijen