worden gekocht door de eigenaars der theehuizen en onderwezen in verschillende
talenten, om hen aangenaam en onderhoudend in gezelschap te maken. Wel verre
van hen met minachting te beschouwen, nemen aanzienlijke mannen hun vrouwen
en kinderen mede naar de theehuizen, om hen van de vele talenten- der bedienende
meisjes te laten- genieten.
Wanneer het tijdperk van slavernij voorbij is, verlaten de meisjes hun betrekking
en kunnen zij weder bij hun familien terugkomen, zonder de achting hunner betrek-
kingen te verliezen. Velen treden in een Buddhistische orde van bedelnonnen, maar
de meesten vinden echtgenooten. Het is een van de meest verrussende eigenaardig-
heden van dit zonderlinge volk, dat instellingen als deze kunnen bestaan en toch
vrouwelijke deugd in zulke hoöge achting staat. Niet zoodra huwt een dezer meisjes,
of zij wordt verondersteld haar leven van voren af aan te beginnen, en onverschillig
hoe haar vroegere levenswijze öok geweest is, zijn geen vrouwen trouwer. echtgenooten
dan die der Japaneezen. Het eenige rustpunt te midden van al deze ;tegenstrijdig-
heden is, dat, ofschoon de meisjes zieh geen schände op d en 1 hals halen wegens de
DE "WEGLOOPEES GEVAT.
levenswijze, waarvoor zij verkocht zijn, op de houders der theehuizen althans met
de grootste minachting wordt neergezien en geen achtenswaardig mensch zieh met
hen zal afgeven.
Dat de mannen dergelijke plaatsen bezoeken, is niet zoozeerte verwonderen, maar
dat zij zieh door hun vrouwen doen vergezellen, is werkelijk merkwaardig.
Somtijds gaan de mannen liever zonder hun vrouwen, en in dat geval trekken
dezen zieh een dergelijke verwaarloozing sterk aan. De af beelding higrboven is
ontleend aan een Japansch boek; zij is een staaltje van den zin voor het komische,
dat een Japansch kunstenaar in -zijn werk kan brengen. De afbeelding vereischt
geen nadere verklaring. Twee mannen willen samen uitgaan, maar worden nog
bijtijds door hun vrouwen achterhaald. De verschillende uitdrukkingen in hun gelaat
en de gebaren der wegloopers zijn prächtig weergegeven — de verrassing en de
schrik van den een, die duidelijk onder de plak zijner vrouw zit, en het onverzettelijke
voornemen van den ander, om weg' te komen,' zijn zoo waar geteekend, dat geen
Europeesch kunstenaar het den Japanees zou kunnen verbeteren.
Het Japansche familieleven berust nog steeds geheel op patriarchale verhoudingen,
hoewel zieh in den laatsten tijd hier en daar sporen vertoonen van den invloed der
moderne verhoudingen. Het ,.huis" kan, en in vroeger tijden was dat nog meer het
geval, als de grondslag, het fondament der Japansche maatschappelijke regeling
beschouwd worden.
In- het begrip huis zijn in Japan twee momenten te onderscheiden. Hieronder
verstaat men in de eerste plaats alle in dezelfde huishouding en onder de heer-
schappij van den heer des huizes feitelijk vereenigde personen,- en in de tweede
plaats de geheele reeks op grond der erfopvolging tot het huis behoorende personen
en die als een eenheid gedacht worden. In het eerste moment komt de tegenwoordige
coöperatieve geslotenheid der familie voor; in het laatste de duur en continuiteit
der familie. Bij de Japaneezen vindt men evenals bij de Chineezen een krachtig
ontwikkelden familiezin, welke met de religieuse vereering der voorvaderen en de
politieke beginselen van het feudalisme het volk vervulde.
Bij de groepeering der familien in „huizen” kon men onderscheid maken tusschen
het -„hoofdhuis” (of „Honke”) dat gevormd wordt door de nakomelingen in de
hoofdlijn van oudsten zoon op oudsten zoon, en het „nevenhuis” of de zijlinie (Bunke,
Bekke), gevormd door de nakomelingen Van jongere zonen. Na twee of drie generaties
wordt de band tusschen zijlinie en hoofdlinie zwakker en ontwikkelt het vroegere
nevenhuis zieh tot een nieuw -hoofdhuis. Evenwel wees de familienaam op het
voortdurend voortbestaan van den band.
Dit was namelijk het geval bij de hoögere standen. Bij de burgerlijke Massen,
boeren, handwerkslieden en kooplieden, had men geen familienaam, doch slechts
persoonlijke namen. Daardoor verzwakte hier de familieband. De wet van 1872
heeft echter voorgeschreven, dat ook dezen een familienaam moeten aannemen.
Boven de afzonderlijke huizen verheft zieh bij de krijgsmans- en adelstanden nog
een hoogere eenheid, die -van het-geslaeht, welke tegenwoordig met den naam Uji,
d.: i. bloedverwantschap, wordt aangeduidf Deze naärh wijst er dus op, dat alle van
gemeenschappelijke voörväders stammende huizen een ,,Uji” vormen. In de praktijk
moet echter ontegenzeggelijk het begrip Uji üitgebreid worden, want hoewel aan-
vankelijk de Uji of het geslaeht deh versten kring van bloedverwahten omvatte,
gebeurde het in onrustige tijden, o. a. na de 9e eeuw na Chr., niet zelden, dat
zwakke hoofden van huizen, die bij de centrale regeering evenmin als bij hun eigen
huis voldoenden steun vonden, zieh vrijwillig bij krachtiger personen aarisloten en
als „kenin” of huislieden een soort van lijfeigenschap aannamen. Zoo werden door
adoptie „huizen” in een Uji opgenomen, en zelfs Uji’s of geslachten werden door
andere geabsorbeerd. Hierdoor wordt het duidelijk, dat het begrip Uji niet alleen de
„huizen” omvat, van welke een bloedverwantschap valt aan te wijzen, maar ook de
„huizen” van de gezamenlijke vazallitische dienst- en krijgslieden der mächtige familien
des lands. Bij de niet-oorlogszuchtige klässen komt de Uji daarom niet voor.
Uij de bespreking der verhouding binnen den kring van een „huis” hebben wij in
de eerste plaats den Koshu te noemen, den persoon, die zelfstandig een „huis” vertegen-
woordigt. De bloedverwahten, die in zijn huis wonen, heeten Kazoku’s. De heer-
schappij van den Koshu gaat veel verder dan de Romeinsche „patria potestas”, daar
zij zieh eventueel niet alleen over zusters en jongere broeders en hun kinderen,
maar ook over grootouders, de moeder en den vader, die rust genomen hebben,
kan uitstrekken.
In den tijd van het feudalismus waren de macht en de verplichting van den
Koshu groot; zelfs had hij een strafrechterlijke verantwoordelijkheid voor zijn huis-
genooten en onderdanen. Deze is thans geheel verdwenen, en de afhankelijkheid
der Kazoku’s van den Koshu is een privaatrechtelijke en economische. De Koshu is
nög bezitter van het familievermogen en kan onbeperkt daarover beschikken. Hieruit
volgt vanzelf, dat degenen, die door hem onderhouden worden, in zoover niet het
pieteitsbeginsel ingrijpt, zieh in alle persoonlijke vragen aan zijn wil moeten onder-
werpen. Zelfs hun eigen inkomsten moeten zij in de kas van den Koshu störten,
zoolang die niet voldoende zijn, om hun economische zelfstandigheid te verzekeren,
die natuurlijk in de grondvesting van een nevenhuis tot stand komt. Gedurende
de minderjarigheid van den Kazokü is de Koshu zijn wettig vertegenwoordiger. De
AZIE. . 2 5