
 
        
         
		356  HANDELSVERDRAGEN  MET  CHINA.  OPTREDEN  VAN  JAPAN. 
 der  meest  begunstigde  natie.”  Deze  handelsverdragen  hadden  betrekking  op  het  
 verkeer  der  vreemdelingen  in  enkele,  bepaald  daarvoor  aangewezen  Chineesche  
 havens,  de  zoogenaamde  verdraghavens.  Tot  voor  kort  waren  aldus  25  havens  van  
 China  geopend. 1)  Op  die  wijze  werd  China  langzamerhand  in  het  moderne  wereld-  
 verkeer  getrokken.  Al  was  er  van  een  eigenlijke  openstelling  des  lands  nog  geen  
 sprake,  toch  begon  van  de  verdraghavens  uit  de  invloed  van  Europa  op  China  meer  
 en  meer  te  werken,  en  het  handelsverkeer  verkreeg  er  een  aanzienlijke  uitbreiding. 
 Wel  gaf  de  haat  der  Chineezen  tegen  de  Europeanen,  vooral tegen  de. zendelingen,  
 dikwijls  aanleiding  tot  botsingen  en  tot  verwikkelingen  met  de Westersche mogend-  
 heden,  doch  deze  werden  meestal  zonder  groote  gevolgen  bijgelegd. 
 De  oorlog  tusschen  Frankrijk  en  Annam  (1882—1885)  deed  China  nog  körten  tijd  
 tegenover  Frankrijk  staan.  Doch  bij  den  vrede  in 1885  stond China toe,  dat Tongking  
 aan  Frankrijk  kwam,  en  dat  van  het  Fransche  gebied,  nu  een  grensgewest  van  
 China,  ook  over  land  op  China  handel  gedreven  mocht  worden.  Dezelfde voorrechten  
 werden  het  volgend  jaar  aan  Groot-Britannie  toegestaan,  toen  dit,  door  de  annexatie  
 van  Opper-Birma,  zijn  bezittingen  van  het  zuiden  tot  de  Chineesche  grenzen  
 uitbreidde,  terwijl  China  de  Britsche  heerschappij  over  Birma  erkende. 
 Inwendig werd China gedurende het laatste tiental jaren nog herhaaldelijk verontrust  
 door  opstanden,  door  bedreigingen  tegen  de  Christelijke  zendelingen,  enz.  Ondanks  
 dit  alles  was  er  vooruitgang  in  het  land  te  ontdekken,  en  scheen  men  de noodzakev-  
 lijkheid  meer  en  meer  in  te  zien,.  om  het  land  verder  open  te  stellen  voor vreemdelingen. 
   Toen  barstte  in  den  jongsten  tijd  de  Japansch-Chineesche  oorlog  uit,  die,  
 na  de  zegepralen  van  Japan,  eindigde  met  het  verdrag  van  Shimonoseki,  den  
 1 7 d e n   April  1 8 9 5 .  Behalve  afstand  van  grondgebied,  o.  a.  Formosa,  de  Pescadores-  
 eilanden  en  eenig  gebied  op  het  vasteland,  werden  in  art.  VI  van  het  vredetractaat  
 met  Japan  nog  vier  nieuwe  havens  voor  den  handel  met  dit  land  opengesteld. 
 Is  de  openstelling  van  deze  havens  een  belangrijke  gebeurtenis  voor  den  handel,  
 ook  rnoet  het  oog  gevestigd  -worden  op  de  tweede  bepaling  van  art.  VI  van  het  
 vredestractaat.  Hierin  wordt  de  vergunning  verleönd,  ; om  stoomvaart  te- oefenen  
 voor  het  vervoer  van  personen  en  goederen  op  de  boven-Jangtse-kiang,  op  de  
 Wusung-rivier  en  op  het  kanaal  van  Sjanghai  naar  Sutsjou  en  Hangtsjou.  Door  
 deze  concessie  wordt  het  stoomvaartverkeer  voor  vreemdelingen  tot  vrij  diep  in  het  
 binnenland  uitgestrekt.  Wanneer  men  verder  bedenkt,  dat de  rivier de  Jangtse-kiang-  
 in  dit  gedeelte  de  grootste  steenkoolbedding  van  Midden-China  doorsnijdt,  en  dat dit  
 kolenveld  voor  de  ontwikkeling  der  industrie  en  van  het  verkeer in China de grootste  
 gevolgen  kan  hebben,  dan  valt  de  beteekenis  dezer  concessie  in  het  oog. 
 Verder  is  het  van  groot  belang,  dat  China  toegegeven  heeft  aan  den  gewichtigen  
 eisch  van  Japan,  om  aan  vreemdelingen  het  recht  te  verleenen,  alle  industrieen  in  
 de  open  havens  en  steden  uit  te  oefenen,  daarvoor  fabrieken  op  te  richten  en  
 machinerieen  in  te  voeren.  Tot  nu  toe  bezaten alleen de Chineezen dit recht,  en enkel  
 in  beperkte  mate.  De  Chineesche  regeering  toch  liet  den  invoer  van  machinerieen  
 slechts  schoorvoetend  toe,  omdat  zij  deze  nadeelig  achtte  voor  de  huisindustrie.  
 Deze  voordeelen  zijn  bij  den  vrede  bedongen  door  Japan.  Doch  niet  alleen  Japan  
 zullen  zij  ten  goede  komen:  alle  natien,  die  met  China  handelsverdragen  gesloten  
 hebben,  waarin  behandeling  op  den  voet  der  meest  begunstigde  mogendheid  is  
 geformuleerd,  zullen  de  door  Japan  bedongen  voorrechten  deelachtig  worden. 
 Japan  heeft  door  deze  vredesbepaling  getoond,  dat  het  China  kent,  dat  het  oog  
 heeft  voor  de  in  commercieelen  zin  belangrijkste  centra  van  dit  land,  dat  het  de  
 toekomst  begrijpt,  die  in  China  voor  handel  en  industrie  geopend  is. 
 De  laatste  opening  van  China  door  Japan  heeft  ook  de West-Europeesche mogend-  
 heden  den  blik  meer  doen  slaan  op  China,  om  daar  voor  hun  volken  een  nieuw  
 afzetgebied  te  vinden  en  vasten  voet  te  verkrijgen  tot  het  winnen  van  invloed.  
 Rusland  uit  het  noorden,  en  bevoordeeld  door  den  Trans-Siberischen  spoorweg,. 
 1)  De  verdraghavens  waren  in  1892  de  volgendo:  a.  Noordelyke:  Nuitsjwang,  Tientsin  en  Tsjifu.  
 b.  Bivierhavens  aan  de  Jangtse-kiang:  Tsjnnking,  Itsjang,  Hankon,  Kiukiang,  Wuhu,  Nganking  en  
 Tsjönnkiang.  c.  Middelste  havens:  Sjanghai,  Ningpo  en  Wönntsjon.  d.  Zuidelijke  havens:  Fntsjon,  
 Amoy,  Swatou,  Kanton,  Pakhoi,  Kanlang  en  Lapa.  Op  de  eilanden:  Kiungtsjou  (op  Hainan),  Tamsui  
 (op  Formosa),  Kilang  (Formosa),  Taiwan  (Formosa),  Takou  (Formosa). 
 JONGSTE  GEBEURTENISSEN.  EMIGRATIE. 357 
 heeft  grooten  invloed  verkregen  aan  de  Golf  van  Petsjili;  Duitschland  en  Engeland  
 hebben  evenmin  de  gelegenheid  voorbij  laten  gaan,  om  zieh de Chineesche toestanden  
 ten  nutte  te  maken. 
 De  moord  der  Chineezen  op  Duitsche  zendelingen  in  1898  was  de  aanleiding,  dat  
 Duitschland  vasten  voet  wist  te  verkrijgen  te  Kiatsjou  in  de  provincie  Sjantung;  
 Frankrijk  wist  een  vast  punt  te  verkrijgen  in  de  haven  van  Kwang  Tsjai  Wan  op  
 het  schiereiland  Lien  Tsjau  en  legt  in  Yünnan  een  spoorweg  aan;  Japan  verkreeg  
 vrije  hand  in  Korea  en  in de tegenover Formosa gelegen  provincie Fukhien; Engeland  
 bezette  het  strategische  punt  Wei-ha-Wei,  vergrootte  het  gebied  om  de  kolonie  
 Hongkong  en  verkreeg  voordeelen  op  handelsgebied;  de  jongste  Chineesche  leening  
 kwam  tot  stand  onder  Engelsch-Duitsche  vlag;  ziedaar  eenige  der  jongste  feiten  uit  
 de  gesehiedenis  van  den  invloed,  dien  vreemde  mogendheden  op  China  hebben  
 verworven. 
 Welke  de  staatkundige  gevolgen  van  die  toestanden  binnen  eenige  jaren  zullen  
 zijn,  valt  nog  niet  te  voorzien.  Maar  dit  is  zeker,  dat  „de  Zoon  des  Hemels”  vrij  
 plotseling  onder  een  Westerschen  Raad  van  voogdij  is  gekomen,  welks  leden  den  
 „leenheer”  beschermen,  om  elk  voör  zieh  het  leengoed  zoo  rentegevend  mogelijk  te 
 maken,  e n     China’s  macht  zweeft  als  de  vlinder  des  goochelaars  tusschen  de 
 waaiers  der Westersehe  ;,pachters”  (Knobel).  En  wat  het  volk  betreft,  als  de wegen  
 verbeterd  worden,  de;  aanraking  met  het  Westen  inniger  is,  dan  zal  het  opgewekt  
 worden  en  ongetwijfeld  in  den  economischen  tredmolen  der  twintigste  eeuw  met  
 ijver  rondloopen. 
 II.  D e   EMIGRATIE  UIT   CHINA. 
 Wij  moeten  ten  slotte  nog  een  belangrijk  verschijnsel uit het Chineesche volksleven  
 te r  sprake • brengen,  namelijk  dat  der  emigratie,  hetwelk  ook  voor  Nederland  van  
 groot  gewicht is,  omdat de Nederlandsch-Indische bezittingen daardoor een betrekkelijk  
 talrijke  Chineesche  hevolking  bezitten.  De  Chineesche  kolonien  in Nederlandsch-Indie  
 zullen  wij  bij  dat  land  nader  bespreken,  doch  thans willen wij  ons met de kolonisatie  
 en  emigratie  der  Chineezen  in  het  algemeen  bezighouden. 
 De  Chineezen  hebben  zieh  sedert de oudste tijden als landverhuizers in verschillende  
 landen  van  het  Oosten  gevestigd  en  nog  altijd  zetten  zij  dit  voort.  In  het  noorden  
 trokken  zij  naar  Mongolie, Mandsjurije,  het Amurland en de Trarisbaikalsche gewesten,  
 in  het  westen  naar  Tibet  en  Britsch-Indie,  in  het  zuiden  naar  Birma,  Siam, Annam,  
 Tongking,  Kambodsja,  Malakka  en  den  Indischen  Archipel,  in  het  oosten  naar Korea,  
 Japan,  Formosa,  de  Liu-Kiu-eilanden  en  de  Philippijnen. 
 Zelfs  trokken  zij  verder  over  de  zee.  In  Australie  vestigden  zieh  Chineezen  m  
 alle  kolonien  van  het  vasteland,  verder  op  Tasmanie  en  Nieuw-Zeeland  en  in  den  
 laatsten  tijd  op  Nieuw-Guinea;  in  Polynesie  vindt  men  hen  in  grooten  getale  op  de  
 Sandwich-eilanden,  in  geringer  aantal  op  de  Gezelschaps-eilanden,  en  gelsoleerd  op  
 vele  eilanden  in  den  Grooten  Oceaan.  Ook  zijn  zij  den  Oceaan  overgetrokken;  in  
 Britsch-Columbia,  in  Californie  en  in  den  nieuwsten  tijd  in  Mexico,  op  Cuba,  in  
 Britsch-Guyana  en  -in  Peru  vindt  men  Chineezen.  Zelfs  in  Afrika  hebben  zij  zieh  
 gevestigd,  in de goudlanden en diamant-districten van het zuiden  en  in den Kongostaat. 
 Bij  de  vestiging  der  Chineezen  in  landen,  waar  wat  te  verdienen  valt,  maken hun  
 ijver,  spaarzaamheid  en  de  weinige  behoeften,  die  zij  zieh  scheppen,  hen  tot  zware  
 concurrenten  van  de  overige  bevolking.  Hoewel  in  vele  streken  de  Chineezen  als  
 gewenschte  gasten  beschouwd  worden,  lieden,  waarvan  men  billijk  kan  koopen  en  
 die  geen  arbeid  te  gering  achten,  om  op  zieh  te  nemen,  maakt  hun  concurrentie het  
 voor  velen  moeielijk,  zieh  staande  te  houden  in  den  wedstrijd  met  de  Chineezen.  
 Hierdoor  is  in  verschillende  landen,  waar  de  Chineezen  zieh  vestigen, het Chineezen-  
 vraagstuk  aan  de  orde  gesteld,  waarbij  overwogen  wordt,  of  het  wenschelijk  is,  de  
 Chineezen  al  dan  niet  toe  te  laten.  In  de  Vereenigde  Staten  van  Noord-Amerika  
 is  dit  onderwerp  zelfs  een  punt  van  wetgeving  geworden,  zoodat  de  immigratie  van  
 Chineezen  in  Californie  wordt  tegengegaan.  Ook  voor  Nederlandsch-Indie  is  dit  
 vraagpunt  herhaaldelijk  te  berde  gebracht,  en  van tijd tot tijd werd in Nederlandsche,  
 zoowel  als  in  Indische  bladen  een  kruistoeht  gepredikt  tegen  de  Chineezen,  die