
 
        
         
		H O O F D S T U K   XLI . 
 D E   U ß A L  - A L T  A I S C H E   V O L K E  N. 
 In  het  grootste  gedeelte  van  Russisch  Azie  en  de  omgrenzende  Chineesche gewesten  
 hehooren  de  inboorlingen  tot  de  volkengroep  van  het  Mongoolsche  ras,  die  men  
 de  Ural-Altaische  volken  noemt.  Deze  naam  is  er  aan  gegeven  met  het  oog  op hun  
 woonplaats,  die  zieh  van  den  Ural  tot  den  Altai  uitstrekt.  De  leden  der  Uräl-Altai-  
 sche  groep  vertoonen  een  nauwe  ethnologische  verwantschap,  die  met de taalkundige  
 goed  overeenstemt.  Niet  alleen  hebben  de  Ural-Altaische  talen  een  groot  aantal  ge-  
 meenschappelijke  wortelwoorden,  maar  ook  in  hun  constructie komen zij met elkander  
 overeen.  Het  zijn  uitsluitend  suffix-talen,  bij  welke  prsefixen  of  voorvoegsels  niet  
 voorkomen,  en  zij  volgen  alle zekere wetten der welluidendheid.  Hierbij  kan  de opmer-  
 king  gemaakt  worden,  dat  het  letterschrift  der  Uiguren,  Mongolen,  Kalmukken  en  
 Mandsju’s  hetzelfde  is,  dat  de  Nestoriaansche  priesters  uit  Syrie  medebrachten.  In  
 het  gebied  van  den  Islam  vindt  men  meestal  het Arabische letterschrift. 
 Zooais  wij  reeds  op  pagina  274  zagen,  worden  de  ,Ural-Altaische  volken  in  een  
 Uralische  groep  en  een  Altaische  groep  ingedeeld.  Deze  verdeeling  zullen wij  volgen  
 bij  de  nadere  besehrijving  en  aanvangen  bij  de  Altaische  groep,  omdat  deze  zieh,  
 wat  de  woonplaats  betreff,  geographisch  het  best  aansluit  bij  de  volken  en  staten,  
 welke  wij  in  de  vorige  bladzijden  beschreven. 
 Op  taalkundige  gronden  wordt  de  Altaische  groep  der  Mongolen  verdeeld  in  drie  
 takken:  1.  de  Tunguzische  tak,  2.  de  Mongoolsche  tak  en  3.  de  Turksche  tak.  Ook  
 met  het  oog  op  een  gemakkelijk  overzicht  zullen  wij  deze indeeling behouden, terwijl  
 wij  als  4e  groep  hierbij  de  Geisoleerde  volken  van  Noord-Oost-Azie  aannemen,  een  
 indeeling,  die  in  hoofdzaak  door  Müller  en  Schurtz  is  aangenomen. 
 Wanneer  wij  ons  bij  deze  indeeling  aansluiten,  willen  wij  hiermede  nog geenszins  
 zeggen,  dat  de  Studie  over  de  Siberische  volken  reeds  besliste  uitkomsten  verkregen  
 heeft.  Integendeel:  omtrent  vele  der  Ural-Altaische  volken  bezitten  wij  nog  zeer  
 onvoldoende  kennis,  de  vruchten  van  een  beperkt  onderzoek,  en  dikwijls  niet  vol-  
 doende  bewerkt  materiaal.  De  heer  Jadrinzef,  de  kenner  van  Siberie,  schrijft  hier-  
 over  aldus:  „De  vergelijkende  psychologie  der Siberische inboorlingen is  nog geenszins  
 wetenschappelijk  bewerkt;  wij  zijn  met  hun  verleden  nog  onbekend  en  hun  historische  
 Verdiensten  tegenover  het  Russische  volk  zijn  nog  niet  voldoende  in  het  licht  
 gesteld.  Wat  uit  de  wedergeboorte  van  deze  volken  zal  voortkomen,  waarheen  hun  
 talenten  en de genius  dezer volken  ons brengen  zullen,  dit  is  een raadsel  der toekomst.” 
 *  * * 
 Bij  de  Ural-Altaische  Volken  heeft  de  godsdienstvorm  van  het  Sjamanisme  een  
 groote  verbreiding.  Vöör  wij  dus  de  volken  van  de  Ural-Altaische  groep  verder  
 beschrijven,  zullen  wij  iets  naders  hieromtrent  mededeelen. 
 Het  Sjamanisme  in  beperkte  beteekenis  is  een  godsdienstvorm,  waarbij  Sjamanen,  
 een  soort  van  tooverpriesters,  de  bemiddelaars  zijn  tusschen  menschen  en  hoogere  
 machten.  Het  woord  „Sjamanisme”  is  waarschijnlijk  van  de  Buddhisten  afkomstig,  
 die  met  den Sanskrietschen naam  „Sramana”  „samana”,  een Buddhistischen kluizenaar  
 of  boetedoener  aanduidden.  Daar  de  Sjamanen  ook  eveneens  afgezonderd  leven  van  
 hun  volk  en  zieh  aan  vrome  werken  overgeven,  zijn  deze  lieden  door  de Buddhisten  
 met  dien  naam  aangeduid. 
 In  zijn  wezen  en  aard  viiidt  men  echter  het  Sjamanisme  zoowel  bij  beschaafde  
 als  onbeschaafde  volken,'  ook  al  draagt  het  niet  dien  naam.  Het  Fetischismus,  dat  
 wij  op  pag.  284  van  deel  I  beschreven  hebben,  komt  in  wezen  veel  met  het Sjama-  
 nismps  overeen.  Beide  gaan  uit van het beginsel, dat er  een aantal hoogere onzichtbare  
 machten  zijn,  die  invloed  op  de  aardbewoners  uitoefenen,  en  dat  enkele  menschen  
 door  hulpmiddeten  en  tooverwerken  die  machten  kunnen  dwingen,  in  een  bepaalde  
 richting  te  handelen. 
 Beide  hebben  afgodsvormen,  waarin  die  hoogere  geesten  gedacht  worden.  Het  
 ligt  zoo  voor  de  hand,  dat  onbeschaafde  volken  tot  het  aannemen  van  dergelijke  
 Sjamanistische  en  andere  begrippen  komen,  dat  men  eerder  moet  vragen, waarom zij  
 ergens  niet  dan  wel  bestaun. 
 ,Het Sjamanisme  echter vormt geen philosophisch  overwogen of uitgedacht godsdienst-  
 stelsel.  Daardoor  is  het, evenals het Fetischisme,  zonder samenhang en valt het moeilijk  
 de  feiten  en  ceremonien  tot  een  stelsel  samen  te  brengen.  Doch  het  bestaan  van  
 een  groot  aantal  hoogere  machten  of  geesten,  die  invloed op  de menschen uitoefenen,  
 is  een  algemeen  kenmerk  zoowel  van  Sjamanisme  als  van  Fetischisme,  en  bij  beide  
 wordt  een  tusschenpersoon  aangenomen,  om  op  die  geesten  invloed  uit  te  oefenen.  
 Bij  de  beschaafde  volken  ziet  men  de  sporen  van  dit  oude  geloof  nog  in  „duivel-  
 banners”,  „heksen”,  of  hoe  men  dergelijke  individúen  der  bijgeloovige  verbeelding  
 ook  mogé  npemen. 
 De  natuurvolken  van  noordelijk  Azie  nu  gelooven  in  het  bestaan  van  een  groot  
 aantal  goede  en  booze  geesten.  Door  bemiddeling  van  den  Sjamaan  wordt  de betrek-  
 king  tusschen  die  geesten  en  de  menschen  tot  stand  gebracht.  Daarom  wordt  de  
 hulp  van  den  Sjamaan  ingeroepen  bij  alle  gelegenheden,  waarin  de  mensch  met  die  
 geésten  iets  te  maken  heeft,  zijn  afhankelijkheid  van  hen  gevoelt.  Aldus  treedt  de  
 Sjamaan  bovenal  op  bij  ziekten,  die  als  een  gevolg  van  den  invloed  van  booze  
 geesten  beschouwd  worden,  bij  sterfgeval  enz.  Hierdoor  is  de  Sjamaan  ook  de  arts  
 bij  onderscheidene  stammen. 
 Yolgens  het  geloof  der  Golden  leeft  de  menschelijke  ziel  vóór  haar  geboorte  in  
 den  hemel.  Zij  heeft  de  gedaante  van  een  kleinen  vogel  en  woont  in  den  grooten  
 heiligen  boom.  De  ziel  vormt  zieh,  als  zij  tot  de  aarde  afdaalt,  in  het  lichaam eener  
 vrouw  tot  een  mensch.  Tot  een  jaär  na  de  geboorte  geldt  het  kind  als  een  ideaal  
 voorwerp;  sterft  het  kind  binnen  dezen  tijd,  dan  keert  de  ziel  naar den hemel terug  
 en behoudt zij  de geschiktheid,  om ten tweeden male mensch  te worden.  De lijkkist met  
 het  lijk  wordt  na  bijzondere  plechtigheden  aan  een  boom  gehangen,  om  beveiligd  
 te  zijn  tegen  wilde  dieren.  Een  klein,  aan  de  kist  bevestigd  nestje  uit  mos  moet  
 dienen,  om  de  door  de  ziekte  vermoeide  ziel  voor  den  terugkeer  ten hemel daarin te  
 doen  uitrusten.  Wijl  de  ziel  als  een  vogel  neerdaalt,  moet  zij  ook  in  dien  vorm  
 teruglceeren. 
 De - Sjamaan  is  het,  die  bij  de  Golden  na  den  dood  de  zielen  naar  het  zielenland,  
 „Buni”  voert;  hij  weet  daartoe  den  weg  en  kent  de  namen  der  plaatsén,  welke  de  
 ziel  moet  passeeren. 
 Als  de  Sjamaan  bij  een  zieke  geroepen wordt, weet hij steeds de middelen te vinden,  
 dat  zijn  bezweringen  diepen  indruk  maken.  In  een  phantastisch  costuum  gehuld,  
 met  een  trommel  bij  zieh,  begint  hij  te  zingen'  en  te  dansen,  begeleid  door  de  
 muziek  op  de  trommel. 
 De  Sjamaan  treedt  bij  ziekte  steeds  op  als  een  duivelbanner,  d.  i.  als  bezweerder  
 der  booze  geesten,  welke  de  ziekte veroorzaakten.  Allerlei middelen worden  door hem  
 aangewend,  om  dien  boozen  geest  te  leeren  kennen,  en  dikwijls  schijnt  hem dat niet  
 gemakkelijk  te  vallen.  Nu  eens  zingt  hij,  dan  weer  danst  hij,  steeds  meer  in  
 opgewondenheid  gerakend,  als  de  geest  zieh  niet  openbaart,  en  soms met het  schuim  
 om  den  mond  en  onder  stuiptrekkingen  en  verwringingen  den  geest  aanroepend.  
 Niet  zelden  valt  de  Sjamaan  daarbij  in  onmacht,  voor hij  resultaat verkrijgt.  Afgods-  
 beelden  en  toovermiddelen  moeten  bij  het  Sjamanisme  steeds  dienst  doen.  Door dit  
 alles  heeft  het  Sjamanisme  verschillende  vormen,  doch  in  hoofdtrekken  komt  het bij  
 alle  volken  overeen  en  kenmerkt  het  zieh  door  den  Sjamaan,  die  de  bemiddeling  
 tusschen  hoogere  geesten  en  de  menschen  tot  stand  brengt, gedeeltelijk  die  geesten  
 heet  te  leiden  en  te  beheerschen.