
 
        
         
		Het  pasgeboren  kind  wordt  onmiddellijk  na  de  geboorte  met  -water  gewasschen,  
 dat  niet  al  te  koud  is,  vervolgens  in  lappen  gewikkeld,  in  den  winter  in  beren-  of  
 hondenvel,  en  in  een  wieg,  van  berkenbast  vervaardigd,  gelegd.  De  Orotschonen  
 leggen  veel  liefde  voor  hun  kinderen  aan  den  dag:,over  ’t   geheel  sehijnt  liefde  bij  
 hen  meer  ingang  te  vinden  dan  bij  de  overige  Siberische  natuurvolken,  wier geheele  
 leven  en  streven  dikwijls  enkel  de  bevrediging  van  licham,elijke  behoeften  ten  doel  
 heeft.  Dit  neemt  niet  weg,  dat  de  huwelijken  ook  bij  hen  door  de  ouders  gesloten  
 worden.  Voor  de  vrouwen  wordt  een  bruidsprijs  betaald.  De  huwelijken  hebben  
 vroeg  plaats,  soms  zelfs  op  10—12  jarigen  leeftijd. 
 De  vrouw  houdt  zieh  ook  bij  hen  bijna  uitsluitend met huishoudelijke  zaken bezig;  
 zij  bereidt  de  spijzen,  naait  de  kleederen  en  schoenen  uit  dierenhuiden,  bewerkt  
 korven,  mandjes,  schalen,  enz.  uit  berkenbast,  enz.  Voor  de mannen is de lievelings1  
 bezigheid  de  jacht.  Wild  is  hier  in  overvloed;  zij  jagen  op  sabels,  vossen,  otters,  
 muskusdier,  eekhorens,  eland,  edelhert,  beer,  wild  zwijn,  veelvraat,  los  enz.  Symbolische  
 teekens  op  de  muts  dienen  als  talismans,  die  hen  op  de jacht behulpzaam zijn. 
 Staatkundig  staan  de  Orotschonen  onder  Rusland.  Doch  de  Russische  invlöed  is  
 niet  groot.  Al  gelukte  het  den  Russischen  zendelingen,  enkelen  van  dezen  volksstam  
 tot  het  Grieksche  Chistendom  te  bekeeren,  toch  ging  die  bekeering  in  werkelijkheid  
 niet  verder  dan  tot  het  dragen  van  een  kruis  of  heiligenbeeldje. 
 In  economisch  opzicht  zijn  de  Orotschonen  nog  afhankelijk  van  de  Cbineezen.  
 Elk  Chineesch  handelaar  in  het  Amurland  heeft  een  paar  Golde-  of Orotsehone-  
 familien  als  lijfeigenen.  Zelfs  beschouwen  enkele  Chineesche groothandelaren geheele  
 landstreken  met  de  inboorlingen  als  hun  eigendom.  De  Orotschonen  koopen  alles  
 van  de * Chineezen,  meestal  op  crediet  tegen  renten  van  50  pCt.  per  jaar.  Als  de  
 Orotschone  weigert  den  Chineeschen  handelaar  zijn  schuld  te  voldoen,  d.i.  voldoende  
 pelsWaren  daarvoor-  levert,  neemt  de  Chinees  hem  niet  zelden  alles af:  geweer,  visch-  
 netten,  booten,  enz.,  in  vroeger  tijd  zelfs  vrouw  en  kinderen.  ’t  Is  een somber  leven 
 met  weinig  vreugde  en  weinig  genietingen,  dat  hier  geleid  wordt. 
 -II.  D e  M a n d s j u ’s.  De  Mandsju’s  bewonen  Mandsjurije;  de  Lamuhni  aan  de  
 Zee  van  Ochotsk  en  in  Kamschatka  zijn  na  met  hen  verwant.  Men  vindt  in  de  
 Mandsju’s  den werkzaamsten, meest krijgslustigen tak van  de Tunguzische volkengroep. 
 De  Mandsju’s  hebben  hun  oorspronkelijk  vaderland  aan  den  bovenloop  der Sungari  
 ten  zuiden  van  Kirin,  waar  zij  als  jagers,  veehouders  en  landbouwers  leefden.  H  
 was  een  kraehtig  volk,  welks  krijgslustige  aard  hen  tot  herhaalde  invallen  in  
 China  leidde.  Nadat  die  invallen  sedert  den  aanvang onzer tijdrekening reeds hadden  
 plaatsgegrepen,  gelukte  het  hun  in  1640  het  Chineesche  Rijk  te: veroveren,  en  zieh  
 daardoor  tot  een  hooger  rang  onder  de  Aziatische  volken  te  verhelfen.  De vorstelijke  
 dynastie  in  China  is  sedert  1644  uit  de  Mandsju’s  afkomstig, 
 Het  volk  der  Mandsju’s  is  echter  in  Mandsjurije  niet  talrijk  en  zal weinig  meer 
 dan  een  millioen  bedragen,  terwijl het  aantal Chineezen  in Mandsjurije 10—11 millioen  
 bedraagt  (Ratzel).  De Mandsju’s,  die  zieh  in  den  loop  der  tijden  in  China  gevestigd  
 hebben,  zijn  daar  opgegaan  in  de  Chineezen.  Ook  in  Mandsjurije staan de Mandsju’s  
 in  aantal  bij  de  Chineezen  achter.  Toch  zijn  de  Mandsju’s  in  Mandsjurije  nog  de  
 bezitters  van  den  grond,  welken  de Chineezen alleen kunnen pachten, niet in eigendom  
 bezitten. 
 Volkomen  begrensd  zijn  de  rassen  in  het  noorden . van  China  en  in  Mandsjurije  
 niet,  maar  door  vermenging  met  Chineezen  heeft  er  een  langzame  overgang  plaats.  
 De  Chineezen  in  Mandsjurije  vestigden  zieh  daar  meest  als jongelieden  en verbonden  
 zieh  met  Mandsju’svroüwen.  Zoo  gaan  de  Mandsju’s  langzamerhand  op  in  de  
 Chineezen,  en  als  eens  de  Mandsju-dynastie  in  China  ten  val  komt,  zal  dit  proces  
 nog  spoediger  plaats  hebben.  Alleen  in  het  noorden  des  lands  vindt  men  nog  de  
 echte  Mandsju’s. 
 Door  deze  geschiedenis  gaan  de  volkseigenaardigheden  der  Mandsju’s  meer  en  
 meer  te  loor.  Hun  herinneringen  hebben  meestal  nog  karakteristieke  eigenaardig-  
 heden  bewaard.  In  tegenstelling  met  het  Chineesche  huistype met opgebogen  einden  
 der  daksparren,  ziet  men  op  de  Mandsju-huizen  enkel  lange,  vlakke  daken,  convex  
 gebogen  in  den  vorm  van een cylinderdoorsnede.  Groote, met papier gesloten vensters,  
 leemen  muren,  die  de  binnenplaats  omsluiten,  hier  en  daar  houten  zuilengalerijen, 
 d at  zijn  eenige  kenmerken  van  het  Mandsju-huis.  Het  inwendige  is  tot  gezellig  
 samenzijn  en  tot  het  binnenkomen  van  lucht  en  licht  ingericht,  in  tegenstelling  met  
 China. 
 De  dörpen  der  Mandsju’s  zijn  niet  talrijk,  kleiner  dan  de  Chineesche  dorpen  en  
 veelal  enkel  gehuchten,  over  het  land  verstrooid.  De  steden  bestaan  meestal  uit  
 ■houten  gebouwen,  en  worden  in  het  noorden  en  in  het  binnenland  door  kasteelen  
 beschut.  Alleen  Mukden,  de  hoofdstad,  is  uit  steen  gebouwd. 
 De  Mandsju’s  waren  in  hun  bloeitijd  uitmuntende  ruiters  en  goede schutters.  Hun  
 voornaamste  wapenen  bestonden  vroeger  uit  boog  en  speer;  zwaard  en vuurwapenen  
 speelden  lang  een  ondergeschikte  rol.  De  boog  der  Mandsju’s  is  voor  het  grootste  
 gedeelte  bijna  recht  en  neemt  ongeveer  een  voet  van  elk  einde een plotselinge krom- 
 MANDSJU-BOOGSCHTJTTEBS. 
 ming  aan.  De  lengte  dier  bogen  liep  wel  tot  6  voet.  In  dezen  tijd neemt het gebruik  
 van  vuurwapenen  ook  hier  toe. 
 Vroeger  vonden  de  Mandsju’s in het Sjamanisme  de  voldoening hunnergodsdienstige  
 behoeften;  later  hebben  zij  de  Chineesche  godsdiensten  en  beschaving  overgenomen. 
 De  Lamuten  worden  slechts  op  een  tweeduizend-tal  geschat.  Zij  kenmerken  zieh  
 door  eerlijkheid,  zin .voor  orde,  en  zijn  buitengewoon  bewegelijk.  Als  vrienden  van  
 de  Russen  haten  zij  de  Tschuktschen. 
 II.  D e  Mongoolsche  f am il ie . 
 Onder  den  naam  Mongoolsche  volken  wordt  de  tweede  groote  groep  der  Altaiers  
 samengevat,  welke  tegenwoordig  nog  in  Mongolie,  dat  naar  hen  den  naam  ontviDg,