
 
        
         
		De  soeiaal-ethische  verhoudingen  bij  de  Aziatische  volken  zijn  zeer  verschillend.  
 Onder  de  Mohammedanen  en  over  ’t. geheel  in Zuid-Azië  is de veelwijverij geoorloofd,  
 hoewel  in  werkelijkheid  alleen  tot  de  aanzienlijken  beperkt.  Daarentegen  bestaat op  
 Ceylon  polyandrie  of  veelmannerij  en  eveneens  in  Voor-Indië  bij  onderscheidene  
 stammen,  op  het  Niligiri-gebergte,  in  Tibet  en  elders. 
 De  toestand  der  vrouw  is  zeer  verschillend  bij  onderscheidene volken,  doch nergens  
 benijdens waardig.  Bij  onderscheidene  volken  geldt  de vrouw als  een  onrein  wezen,  en  
 bij  de  armen  moet  île  vrouw  meestal  den  zwaarsten  en  meesten  arbeid  verrichten. 
 Bij  de  Mohammedaansche  volken  in  Voor-Azië  bestaat  nog  de  slavernij.  Afrika  
 levert  hiervoor  jaarlijks  een  ruim  contingent.  In  Turkestan  heeft  Rusland  thans  de  
 slavernij  uitgeroeid.  Bij  de  Chineezen  is  de  slavernij  nog  met  het  maatschappelijk  
 leven  verbonden,  en  in  Britsch-Indië  vormt  het  verbonden  zijn  der  boeren  aan  den  
 grond  eigenlijk  ook  slavernij,  die  eerst  in  den  laatsten  tijd  door  Engeland  verzacht  
 werd.  Bij  de  Hindu’s  bestaat  nog  een  scherpe  scheiding  in  standen,  doch bij andere  
 volken  bestaat  reeds  politieke  en  burgerlijke  gelijkstelling. 
 Ook ^ vertoont  de  staatkundige  ontwikkeling  in  Azië  de  scherpste  tegenstellingen.  
 In  China  zijn  de  toestanden  economisch  en  staatkundig  bijna  als  voor  eeuwen  
 gebouwd  op  patriarchale beginselen;  Japan is gedurende deze  eeuw in körten tijd uit  de  
 sfeei  der  middeleeuwen,  zonder  tusschentijd,  in  het  moderne  staatsleven  overgegaan  
 met  een  Europeesche  constitutie ;  Perzië  heeft  nog  zijn despotisme ; in den Maleischen  
 Archipel  heerscht  staatkundige  versnippering  en  : in  Tibet  en  Bhutan  bloeit  noo-  
 de  théocratie  in  alle  volheid. 
 Aldus  vindt  men  in  Azië  aile  toestanden,  staatsvormen  en  godsdiensten,  welke  de  
 eeuwen  hebben  opgeleverd,  schier  gelijktijdig  naast  elkander.  Daardoor  blijft  dit  
 werelddeel  een  gebied  met  een  rijk  veld  voor  historische,  sociologische  en  ethnographische  
 studiën,  dat  nog  slechts  schaars  bewerkt  is.  Wij  hopen  ten  zeerste,  dat,  
 het  overzicht  van  de  Aziatische  volken,  hetwelk  wij  hier  slechts  kunnen  geven,  tot  
 verdèr  détail-onderzoek  zal  aansporen. 
 H O O F D S T U K   I I I . 
 D E   I N D O - E U R O P E A N E N . 
 Ov e r z i c h t . 
 Bij  de  behandeling  der  Aziatische  volken  wenschen  wij  de  geographische  volgorde  
 hoofdzakelijk  in  acht  te  nemen,  gelijk  wij  dat  bij  die  van  Afrika  deden,  doch daarbij  
 zullen  wij  tevens  de  indeeling  in  taalgroepen,  familien  en  rassen  in  het  oog houden.  
 Daar : wij  met  Voor-Azie  aanvangen,  om  van  hier  dieper  in  Azie  door  te  dringen,  
 moeten  wij  vooraf  de  hoofdgroepen  van  de  bewoners  dezer  landen  nader  aan  een  
 beschouwing  onderwerpen. 
 Het  zijn  de  lndo-Europeanen,  de  Semieten  en  de  Kaukasus-volken,  die  in  
 Voor-Azie  hoofdzakelijk  de  bevolking  uitmaken.  De  beide  eersten  behandelen  wij  
 vooraf  in  het  algemeen;  bij  de  Kaukasiers,  die  geographisch  naast  elkander  wonen,  
 is  dit  niet  noodig. 
 Onder  den  naam  van  Indo-Germanen  verstaat  Müller  de  volken,  welke  in  
 noordelijk  Indië,  Belutschistan,  Afghanistan,  Perzië,  een  groot  deel  van  Klein-Azië  
 en  verder  in  geheel  Europa,  uitgezonderd  de  door  de  Basken  en  Finsch-Tataarsche  
 volken  bewoonde  landstreken,  de hoofdbewoners uitmaken.  De naam  Indo-Europeesche  
 bevolking  is  echter  juister  dan  de  eerstgenoemde  voor  deze  groep.  Vroeger toch nam  
 men  aan,  dat  Indiërs  en  Gdrmanen  de  uiterste  grenzen  van  die  volkengroep  
 vormden,  doch  later  is  in  het  licht  gesteld,  dat  ook  de  Kelten  hiertoe  behoorden,  
 zoodat  bijna  geheel  Europa  daartoe  gerekend  moet  worden.  Daarom  zullen  wij  ook  
 den  naam  lndo-Europeanen  voortaan  gebruiken,  omdat  die  het  meest  teekenend  is. 
 De,  naam  Ariers,  welke  soms  ook  aan  de:  ledern  van  deze  volkengroep  gegeven  
 wordt,  is  evenmin  juist,  omdat  de  Ariërs  slechts  een  zeer  klein  gedeelte  uitmaken  
 van  de  volken,  welke  wij  als  lndo-Europeanen  omvatten. 
 Deze  groote  volkengroep,  uit  talrijke  onderafdeelingen  en  staatkundige  eenheden  
 bestaande,  vertoont  bovenal  een  genétische  eenheid  door  de  talen,  welke  de  leden  
 spreken.  Volgens  de  onderzoekingen  der  philologen  gedurende  de  laatste  eeuw  is  
 namelijk  aan  het  licht  gebracht,  dat  al  de  talen  der  Indo-Europeesche  volkentakken  
 zijn  van  één  stam,  zoodat  zij  derhalve  zeer  waarschijnlijk  uit  een  oorspronkelijke  
 taal  zijn  voortgekomen  en  niet  met  andere  in  betrekking staan.  Het zijn  een  zevental  
 zustertalen,  welke  als  dochters  van  een  reeds  overleden  moeder  kunnen  beschouwd  
 worden,  en  die  in  buiging,  woordvorming  en  in  vele  gemeenschappelijke  woorden  
 een  zelfde  karakter  bezitten.  Men  kan  daartoe  rekenen : 
 I.  Een  noordelijke  groep :  Slavo-Lettisch,  Duitsch. 
 II.  Een  zuidelijke  groep:  Grieksch,  Latijn,  Keltisch. 
 III.  Een  zuidoostelijke  groep:  Iranisch,  Sanskriet. 
 Om  den  lezer  de  overeenkomst tusschen  deze verschillende talen  eenigszins duidelijk  
 te  maken,  geven  wij  daarvan  eenige  voorbeelden,  ontleend  aan  Theodor  Poesche  en  
 door  dezen  uit  de  werken  van  Grimm  en  Kuhn  bijeengebracht.