-volgden elkander herhaaldelijk op en de troonsopvolging was nergens zoo onzeker als
hier. Van de vreemdelingen werden in de 18e eeuw alleen de Nederlanders geduld.
Toen in 1766 Siam door koning van Birma werd bestreden en de hoofdstad
Ajuthia werd veroverd, was het de Chinees Phya-tak, die in 1769 het vreemde
leger verdreef. Deze, aanvankelijk sleehts een koopman, maakte zieh door zijn
welwillendheid zeer bemind in de rioordelijke provincien, waar hij gouverneur was.
Hij beklom den troon en verhief Bangkok tot residentie. Als koning verviel hij tot
wreedheid en werd hij door zijn generaal Chakkri vermoord, die den ontruimden
vorstenzetel in bezit nam en de stiehter werd van de tegenwoordige dynastie, 1782.
Hoewel onder zijn opvolgers wegens despotisme paleisrevoluties losbarstten, bleef de
dynastie aan het bewind. Den 3en April 1851 aanvaardde Maha Mongkut het bewind.
Hij regeerde met kracht. Vooral vond hij raad bij Amerikanen. Hij trachtte handel
en nijverheid te ontwikkelen, doch was daarin niet gelukkig. Niettemin kwamen er
handelsverdragen tot stand met Europeesche mogendheden, met Engeland 1855,
Frankrijk 1858, Duitschland 1862 en Oostenrijk 1868. In 1868 werd hij opgevolgd
door zijn zoon Paramindr Maha Chulalorigkorn, thans nog vorst.
Het Siameesche rijk heeft een totale oppervlakte (met de schatplichtige staten op
Malakka, enz.,) van ongeveer 520,000 K.M.2 en het aantal inwöners bedroeg vöör
het Fransche verdrag van 1893 + 8 millioen, waarvan ongeveer de helft Siameezen
waren, 1 millioen Chineezen, 2 millioen Laotians of Lao-lieden, 1 millioen Maleiers
en verder Birmanen, Indiers enz. Deze cijfers zijn evenwel göenszins volkomen te
vertrouwen.
De grenzen van Siam zijn nooit absoluut zeker vastgesteld geweest, wegens de
meerdere of mindere afhankelijkheid der grensstammen. De grens tusschen Birma
en noordwestelijk Siam is in '1891 door een grenscommissie vastgesteld, en de grens
naar de zijde der Fransche bezittingen is bepaald bij verdrag van 1893, toen de
Mekong als natuurlijke grens werd aangewezen, terwijl Frankrijk het recht kreeg,
op een strook van 25 K.M. lengte- ten westen der rivier stations op te richten. In
Januari 1896 is tusschen Frankrijk en Engeland een regeling tot stand gekomen,
waarbij de rechten van den koning van Siam in zijn gebied gewaarborgd werden.
De heerschende godsdienst in Siam is het Buddhisme, dat den staatsgodsdienst
vormt, hoewel ook andere gödsdiensten worden geduld. Het aantal tempels, pagoden,
kloosters enz., is ook hier aanzienlijk en dientengevolge eveneens het aantal priesters.
Toch is de bevolking vrijwel onverschillig ten opzichte van den godsdienst. -
Zooais bekend is, speien de witte olifanten bij de godsdienstoefeningen der
Siameezen een groote rol. Deze dieren worden door de Siameezen beschouwd als de
belichaming van een toekomstigen Buddha en dus met den diepsten eerbied aangezien.
De gelukkige, die een witten olifant vangt, zendt het nieuws naar de hoofdstad en
in dank voor deze gelukkige tijding is hij van dat oogenblik af met zijn geheele
nakomelingschap vrij van alle belasting en militaire diensten. Er wordt een weg
door het bosch gebaand en een prächtig vlot op de Menam-rivier gebouwd tot de
ontvangst van het heilige dier. Wanneer de olifant bij het vlot aankomt, wordt hij
onder een'luisterrijken troonhemel aan boord gebracht en met koekjes en allerlei
lekkernijen in een goed humeur gehouden. Intusschen gaat een edelman van den
hoogsten rang, somtijds zelfs de koning zelf, in een staatsie-vaartuig den olifant te
gemoet, vergezeld van een heirleger booten met vlaggen en muziek. Aldus geleidt
men het heilige dier naar de hoofdstad, terwijl alle booten een touw aan het vlot
trachten vast te maken. Bij zijn aankomst wordt de olifant naar het paleis gebracht
en ontvangt aldaar een of anderen verheven titel; vervolgens wordt hij naar het
prächtige huis geleid, voor hem in gereedheid gebracht, alwa^ir hij tot het einde
zijner dagen vertroeteld en vetgemaakt wordt en alles krijgt, wat hij begeert, terwijl
de koning zelf het zieh tot een eer rekent, als het heilige beest zieh verwaardigt,
voedsel uit zijn hand aan te nemen. Op den kop van den olifant is een koninklijke
kroon geplaatst, zijn slagtanden zijn omgeven met kostbare ringen en een koninklijk
zonnescherm wordt over hem gedragen, wanneer hij gaat baden.
Wanneer het dier sterft, worden de hären van den. staart bewaard als reliquien
eener goddelijke incamatie en het lichaam met koninklijke eer begraven. De hären
van den staart worden in gouden handvatsels gezet,. rijk versierd met edelgesteenten;
de koning Somdetch Phra Mongkut zond een dezer bossen haar aan koningin
Victoria als een onschatbaar bewijs van de hooge achting, die hij Hare Majesteit
toedroeg. De koning gaf ook aan den gezant, Sir Bo wring, eenige hären uit den
staart als een eerbewijs, bijna gelijkstaande met dat van den Kouseband in Engeland,
en toen, tot algemeen ' verdriet van het gansche volk, de olifant in 1855 stierf, zond
de koning aan Sir Bowring, als een verder bewijs zijner gunst, een klein stukje van
de huid in wijngeest.
SIAMEESCHE ACTRIOE IN KONINKLIJKE KLEEDEREN.
De kleur van den olifant is niet zuiver wit, maar een soort van licht steenrood.
Overigens worden de albino-dieren van allerlei soort door de Siameezen vereerd en
volgt °de witte aap in rang op den witten olifant, Deze vereering is zoo sterk, dat
een „talapoin” — een soort van preekenden fakir — die zieh niet verwaardigt zelfs
den ’koning te groeten, nederig buigt, als hij sleehts een witten haan en nog dieper,
als hij een witten aap ziet.
De bouwkunst der Siameezen verdient kortelijk besproken te worden. Zij bezit
wel is waar eenige van de eigenaardigheden der Chineezen, Japanneezen en Birmanen,