
 
        
         
		en  de  aangrenzende  gewesten  wonen.  De  Mongoolsche  familie  wordt  in  vier  takken  
 ingedeeld:  de  Oost-Mongolen,  de  Kalmukken  of  West-Mongolen,  de  Burjaten  o f  
 Buräten  en  de  Iransche-Mongolen  (Aimak’s  en  Hasarah’s). 
 Als  algemeen  lichaamskenmerk  der  Mongolen  vindt  men  een gemiddelde lichaams-  
 grootte,  bij  de  mannen  van  1,64  meter,  bij  de  vrouwen  van  1,52  meter.  De  schedel  
 is  bovenal  brachycephaal ;  het  aangezicht  vertoont  dnidelijk  de  typische  Mongoolsche  
 uitdrukking.  Traagheid,  oprechtheid  en  goedhartigheid  worden  als  boofdtrekken  van  
 hun  karakter  beschouwd,  wat  evenwel  niet  uitsluit,  dat  wraakzucht  zieh  bii  hen  
 levendig  doet  gevoelen. 
 De  Mongolen  zijn  het  best  als  bereden  nomaden  te  karakteriseeren,  wier  rijkdom  
 in   schapen,  paarden  en  kameelen,  zelden  in  runderen  bestaat.  Evenwel  ontbreekt  
 de  landbouw  niet  geheel.  Een  gemakkelijk  verplaatsbare  veldtent,  „jurte” geheeten  
 is  in  geheel  Centraal-Azië  de  woonplaats  der  veehoudende  nomaden.  Zelfs  de  steden  
 in  Centraal-Azië  hebben  iets  bewegelijks;  zij  ontstaan  en  worden  weer  verlaten.  
 Schier  nergens  vindt  men_zoovele  steden-ruïnen  als  in  de steppen van Centraal-Azië." 
 Nijverheid  heeft  zieh  bij  deze  Mongolen  niet  veel  ontwikkeld ;  alleen de  bewerking  
 van  vilt  en  leder.  Vilt  wordt  uit  kameelhaar  of  schapenwol  vervaardigd  en  tot  vele  
 doeleinden  gebruikt  en  in  allerlei  patronen  bewerkt.  De  godsdienst  is  hoofdzakeliik  
 de  Buddhistische,  gedeeltelijk  de  Islam.  Er  bestaat  exogamie  en  bovenal monogamie 
 Van  de  bovengenoemde  hoofdgroepen  komen de Oost- en West-Mongolen het meest  
 met  elkander  overeen ;  zij  zijn  vooral  de  uitdrukking  der  bovengegeven  beschriivino-  
 Wij  zullen  bij  deze  groepen  dan  ook  siechts  even  stilstaan. 
 I.  De  O o s t-M o n g o le n .  De  Oost-Mongolen  worden  gewoonlijk  kortweg  enkel  
 Mongolen  genoemd.  Zij  bewonen  Mongolie,  (zie  bij  China,  pag.  278),  welk  land naar  
 hen  den  naam  ontving,  een  gebied,  dat  zieh van Siberië tot China,  en  van Mandsiuriie  
 tot  Turkestan  uitstrekt.  Dit  land  kan  als  het  eigenlijke  stamland  der  Mongolen  
 beschouwd  worden,  het  gewest,  vanwaar  uit  de  verschillende  groepen  der  Mongolen  
 zieh  vertakten.  - 
 Als  afzonderlijke  stammen  der  Oost-Mongolen  noemen  wij  de  Chalchas  (Kalka’s)  
 tusschen  het  Altaïgebergte  en  de  Amur,  de  Zacharen  aan  den  zuidrand  der woestiin  
 Gobi,  de  Uroten  ten  zuiden  van  de  Chalchas  tot  de  Hoango,  de  Tumyten  ten  zuid-  
 oosten  van  de  Uroten.  Voor  een  groot  gedeelte  zijn  deze Mongolen Chineesche onder-  
 danen,  voor  een  ander  deel  staan  zij  onder  Rusland.  De  Chalchas,  die  uit  ruim  
 4  mill.  zielen  zullen  bestaan,  vormen  den  talrijksten  Mongolenstam; een deel van hen  
 Staat  onder  Rusland. 
 II.  De We s t -Mo ng ol e n   of K a lmu k ke n .   De  woonplaats  der  Kalmukken  ligt  
 ten  westen  van  die  der  Oost-Mongolen.  Het  volk  bestaat  uit  vier  stammen-  de  
 Dzjungaren  in  Dzjungarije  en  Oost-Turkestan,  de  Torgoten,  Chochoden en Bärhäten.  
 De  Zwarte-  of  Berg-Kalmukken  wonen  aan  den  Altaï,  en  de  Witte  Kalmukken  
 die  met  Turksch  bloed  vermengd  zijn,  in  het  gouvernement  Tomsk.  In  de 17e  eeuw’  
 is  een  groot  aantal  Kalmukken  naar  de  steppen  tusschen  den  Ural  en  de  Wolga  
 doorgedrongen,  waar  zij  thans  nog  grootendeels  wonen  en  als  Wolga-Mongolen  of  
 Kalmukken  in  engeren  zin  hekend  zijn. 
 III.  De  Bu r j a t e n   of  Bur ä t e n .   Deze  stam  bewoont  de  omstreken  van  het  
 Baikalmeer,  derhalve  Trans-Baikalië,  en  het  zuiden  van  het  gouvernement  Irkutsk-  
 hun  aantal  zal  ongeveer  208,000  bedragen. 
 De  Burjaten  staan  sterk  onder  Russischen  invloed  en  zijn  daardoor  zeer  van  
 levenswijze  en  arbeid,  maar  niet  van  karakter  veranderd.  Zij  worden  nog  bestuurd  
 door  een  „Taidschi”  of  vorst,  welken  zij  zelf kiezen,  doch  die  door  den  Russischen  
 gouverneur  onder  overreiking  van  een  dolk  symbolisch  in  zijn  ambt bevestigd wordt.  
 De  Taidschi  wordt  bijgestaan  door  „Sehullenga’s”  of  oudsten.  In  1644  onderwierpen  
 zij  zieh  na  grooten  tegenstand  aan  de  Kozakken.  Tot  dien  tijd  waren  zij  uitsluitend  
 aanhangers  van  het  Sjamanisme,  doch  tegen  het  einde  der  zeventiende  eeuw  namen  
 die  aan  gene  zijde  van  het  Baikalmeer  het  Buddhîsme  of liever  het  Lamaïsme  (zie  
 pag.  440)  aan,  terwijl  de  Burjaten  aan  deze  zijde  tot  de  Grieksche  Kerk  toetraden.  
 Doch  de  oude  religieuse  voorstellingen  en  het  bijgeloof hebben nog vasten wortel gevat  
 en  daardoor  zijn  Buddhisme  en  Christendom  er met  overblijfselen  van het Sjamanisme  
 vermengd,  terwijl  een  gedeelte  nog  geheel  in  het  Sjamanisme  is  verzonken. 
 In  hun  lichaamsuiterlijk  komen  de  Burjaten  veel met de overige Mongolen  overeen,  
 bovenal  met  de  naburige  Kalmukken.  Over  ’t   geheel  zijn  zij  lichter gebouwd, minder  
 sterk,  en  niet  geschikt  om  veel  te  werken.  Hun  taal  is  een  dialect  der  Mongoolsche  
 talen,  en  wordt  nog  weder  in  verschillende  afdeelingen  onderscheiden.  Met  zorg  
 hebben  zij  hun  .oude  taal  bewaard.  Bij  het  schrijven  gebruiken  zij  het  Mongoolsche  
 of Tibetaansche  schrift;  sedert  het  begin  van  deze  eeuw  hebben  zij  ook het Russisch  
 meer  geleerd.  ■ 
 Een  klein  gedeelte  der  Burjaten  is  door  de  Russische  regeering  op  de  wijze  der  
 Kozakken  georganiseerd.  Hun  hoofdhedrijf  is  de  runder-  en  paardenteelt,  op  nomadische  
 wijze;  velen  verbouwen  ook  rogge  en  tarwe.  Daarenboven  leveren vischvangst  
 en  jacht  belangrijke  voordeelen.  Ook  als  smeden,  leerlooiers  en  bewerkers  van  ruw  
 geweven  stoffen  zijn  zij  bekend. 
 Hun  met  zilver  ingelegde  smeedwerken  zijn  als  „Bratskische  produkten”  door  
 geheel  Siberie  beroemd. 
 III.  D e  T u b k sc h e   f am il ie   o f   T u r k -T a t a r e n . 
 De  Turksche  familie  vormt  een  betrekkelijk  vrij  scherp  begrensde  groep  der Mongoolsche  
 volken.  Het  oorspronkelijk  vaderland  dier  volkenfamilie,  welke  zieh  tegen-  
 woordig  met  haar  afzonderlijke  takken  van  de  kusten  der  Middellandsche  Zee  tot  
 de  oevers  der  Lena  in  Siberie  uitbreidt,  moet  zeker  in  Turkestan  gezöcht  worden.  
 Van  hier  uit  zag  men  reeds  in  de  grijze  oudheid  Turksche  nomaden  op  hun  vlugge  
 rossen  de  Iransche  landen  binnendringen.  Van  hier  uit  zijn waarschijnlijk  reeds  v<5ör  
 den  aanvang  onzer  tijdrekening  onderscheidene  Turken-stammen  in  verschillende  
 riehtingen Azie veroverend doorgetrokken, zieh gedeeltelijk bij andere volken aansluitend.  
 De  Türken  zijn  de  eersten  van  de  Mongoolsche  volken,  die  wij  in  de  geschiedenis  
 der  Westersche  staten  ontmoeten.  Reeds  aan  de  Romeinen  bekend,  hebben  zij,  
 evenals  de  Mongolen,  groote  en  mächtige  rijken  gegrondvest,  zelfs  duurzamer  dan  
 van  dezen,  het  Romeinsche  rijk  bestreden,  en  geheel  Europa  in  angst  gebracht.  
 De  tronen  van  China,  Perzie,  Indie,  Syrie,  Egypte  en  het  Khalifenrijk  werden  door  
 Türken  in  bezit  genomen. 
 Met  uitzondering  der  Jakuten,  zijn  de  Türken  aanhangers  van  den  Islam.  En geen  
 volk  heeft  het  bevel  van  den  Profeet,  om  door  het  zwaard  het  geloof  uit  te  breiden  
 en  aldus  het  Paradijs  te   verwerven,  getrouwer  uitgevoerd  dan  de  Türken. 
 Ondanks  hun  vele  veroveringen  zijn  de  Türken  meest  nomaden  gebleven;  alleen  
 de  Osmanen  in  Klein-Azie  en  Europa  hebben  een  vaste  woonplaats  aangenomen  en  
 beoefenen  den  landbouw.  Enkele  nomadische  Turken-stammen  traden  van  tijd  tot  
 tijd  als  echte  rooversvolken  op,  en  maakten  zieh  daardoor  tot  latere  tijden  berueht. 
 De  Tursche  familie,  uit  een  tal  van  volken  bestaande,  vormt  ook  in  taalkundig  
 opzicht  een  nauw  verwante  groep.  Tegenwoordig  kan  de  Turksche  familie  in  de  
 volgende  stammen  verdeeld  worden:  I .  Tataren,  2.  Jakuten,  3. Kirgiezen, 4. Usbeken, 
 5.  Turkmenen,  6.  Kiptschak’s,  7. Karakalpaken,  8.  Nogaiers, 9. Kaukasische  Türken,  
 10.  Tarantsclii’s  en  Dunganen  en  11.  Osmanen.  Daarenboven  leert  de  geschiedenis  
 ons  nog  onderscheidene  Tursche  volken  kennen,  die  na  körte  tijden  van roem  spoor-  
 loos  verdwenen  zijn.  Van  dezen  noemen  wij  de  Hunnen,  de  Avaren,  de  Chasaren  
 en  de  Rumänen.  Wij  zullen  van  de  belangrijkste  dezer een  körte beschrijving geven. 
 I.  De  T a t a r e n .   Onder  den  naam.  Tataren  vat  men  twee  groote  stammen  
 samen,  die  ver  van  elkander  wonen,  nl.  de  Siberische  Tataren in  de gouvernementen  
 Tobolsk,  Tomsk  en  Jenisseisk  (±   60,000)  en  de  Kazansche  Tataren  in  de  gouver-  
 riementen  Kazan, Orenburg, Samara en Stawropol in Europeesch Rusland (+  1 millioen). 
 De  Siberische  Tataren  trokken  in  oude  tijden  de  oorspronkelijk  door  Samojeden  
 en  Finnen  bewoonde  streken  binnen  en  vermengden  zieh  veelvuldig  met  genoemde  
 volken.  Deze  Tataren  hebben  gedeeltelijk  vaste woonplaatsen  en leiden vo o r’t  overige  
 een  nomadenleven.  In  de  Baraba-steppe,  tusschen  Irtysch  en  Ob,  vindt  men  de  
 Barabinzen,  en tusschen Ob en Tom de Teleuten, verschillende stammen van deze groep. 
 II.  De  J a k u t e n .   De  Turksche  Jakuten  wonen  afgezonderd  in  noordoostelijk  
 Siberie  aan  de  Lena  en  breiden  zieh  daar  uit  onder  de  Tunguzen.  Hun aantal wordt  
 op  211,000  geschat.