332 OPIUMGEBRUIK.. TABAK. ETIKETTE.
legerstede gereed gemaakt met een kleine lamp en zijn gewonen voorraad bereid
opium. Hij legt zijn hoofd op het küssen, brengt met een lang instrumentje, dat
veel van een naald heeft, boven de opening van den bol een stukje opium, ongeveer
zoo groot als een mosterdzaadje, houdt het in de vlam van de lamp en haalt met
een lange en gestadige inademing
het geheele stukje opium in den
toestand van damp in de longen.
De röok wordt gedurende eenige
weinige minuten ingehouden en
daarna uitgedreven. De meeste
opium-rookers zijn tevreden met
o p i ü m p i j p . ®®n PÜP» w a w zij, die er aan
verslaafd zijn, nemen er somtijds
twaalf achtereen, voordat zij geheel
onder den invloed van het opium zijn. Als de rooker het laatste stukje opium heeft
opgerookt, ontvalt de pijp aan zijn hand en wordt hij overgebracht in d a t'rijk der
droomen, waarvoor hij alles verkwanseld heeft, wat het leven kostbaars äanbiedt.
Ook van het rooken van tabak houdt de Chinees veel. De pijp, zooals die gewoonlijk
door hem gebruikt wordt, heeft een zeer kleinen bol van koper, aan het eind van
een dünnen steel, zoo lang als een teekenpotlood.
De bol is nauwelijks groot genoeg, om een jon-
gens marineren knikker te kunnen bevatten, en
van bijna denzelfden vorm als de Japansche pijp.
Een pijp, die vooral bij de vrouwen zeer in
de mode is, vormt een soort waterpijp, waarvan
de vorm uit de bijgaande afbeelding het best
zal begrepen. worden. De pijp is van koper en
kan rechtop staan, zooals op de teekening te
zien is. Het grootere gedeelte van onderen is
met water gevuld, waardoor de rook heengaat
als in een hoekah. Het kleine koperen buisje,
dat voor bol moet dienen, kan er geheel uit-
gehaald worden, om opnieuw geladen te worden ;
in de meeste gevalled behooren bij elke pijp
verscbeidene bollen, die, naarmate zij noodig
zijn, achtereenvolgens gebruikt kunnen worden.
Sleehts drie halen worden in één keer genomen
en inderdaad is de hoeveelhéid tabak zòo klein,
dat meer onmogelijk zou zijn. De tabak voor
deze pijp wordt op een bijzondere manier toe-
bereid en met een zeer kleine hoeveelheid rat-
tenkruid vermengd.
* * *
China is het land van etikette en ceremonién.
Hierdoor wordt het ons begrijpelijk, dat men in
China zelfs een minister van cereriionien heeft,
die alles, wat hiermede in verband staat, regelt.
Die ceremonién en vormen zijn zeer ingewikkeld,
en alleen de Chinees, tot wiens opvoeding de
kennis der etikette behoort, kan hieraan voldoen.
De uitingen der etikette zijn weer geheel
w a t k b p i .j p . Chineesch, en voi overdrijving. Een mandarijn
zou men moeten aanspreken als: „Eerwaardige,
oude vader, ik, die gelijk aan een worm ben, heb mijn ellendige modderhut vertaten,
om u in uw luisterrijk paleis te bezoeken,” enz. Die overdrijving heerscht er in alles.
Een molshoop een berg te hooren noemenis niets bijzonders. De keizer heet „Zoon
van den hemel”, of „heerscher van tienduizend jaren”. De gewone groet op straat
ADELLIJKE TITELS. WEELDEWETTEN. VOEDSEL EN DRANKEN. 333
is: „Ik feliciteer u, dat gij rijkdommen verworven hebt”. Bij gelukwensehen op
nieuwjaar hoort men elkander toevoegen: „tien duizend jaren en een gelukkig leven”,
of „tienduizend ponden glinsterend goud”, of „ontelbare zonen”. Over zichzelf
spreken zij tegen anderen nederig; zij noemen zieh: „de arme”, „de ellendige”, enz.
Tegenover de goden noemt de Chinees zieh „de schuldige” .
In China heeft men nog een adelstand, met de tite ls: Kung (ongeveer als Hertog),
Hau (markies), Paak (graaf), Tze (baron), Nan (ridder). Deze vijf titels zullen de
vijf elementen vertegenwoordigen, waaruit volgens de meening der Chineezen de
natuur is samengesteld: water, vuur, hout, metaal en aarde. De tot dezen adelstand
behoorenden waren eens prinsen en leenmannen, doch deze voorrechten bestaan
niet meer. Een adellijke zonder ambt heeft geen voorrechten meer. De beambten-
aristocratie in China is echter krachtig ontwikkeld, doch wij zeiden reeds, dat
ieder daartoe kan stijgen na het afleggen van de noodige examens.
Die beambten zijn in klassen verdeeld, de burgerlijke en militaire, elk in negen
klassen. De nadering tot die verschillende ambtenaren is aan een buitengewoon
lästige etikette onderworpen, evenzeer als de aanraking der beambten onderling.
Zelfs aan de gewone bezoeken der Chineezen bij elkander zijn allerlei vormen
verbonden.
De Chineezen bezitten uitvöerige en omvangrijke weelde-wetten, die den bouw
der huizen, de tafelgenoegens, kleeding, inrichting der woningen, enz. betreffen. Die
wetten worden echter geenszins in de praktijk volledig toegepast. De schuld hiervan
ligt niet alleen in de. bedorvenheid van het ambtenaren-stelsel, doch ook in de
omstandigheid, dat niet altijd de wet in staat is, de zeden des volks te beheerschen.
Omtrent den bouw der huizen bestaan voorschriften, die bepalingen inhouden
omtrent de grootte der kamers, het aantal vertrekken, van de open hallen, van de
inrichting der toegangsdeur, enz., verschillend voor de onderscheidene klassen der
maatschappij. Ook ten opzichte van de kleeding is alles in bijzonderheden voor-
geschreven voor alle • standen, klassen, rangen, enz., om aan de kleeding den rang
te kunnen kennen; De ambtsteekens zijn uit den aard der zaak eveneens voor-
gescKreven; zelfs de wandelstokken maken een punt van wetgeving uit.
* *
Ten slotte nog iets over het eten en het gebruik der „eetstokjes” van de Chineezen,
die algemeen bekend zijn.
Het voedsel der Chineezen is zeer veelvuldig; de eenvoudige man eet bijna alles,
wat eetbaar is. Streng geloovige Buddhisten evenwel houden het eten van vleesch
voor zonde, bovenal het eten van rundvleesch ondankbaar ten opzichte van de
diensten, welke de buffels aan den landbouw bewijzen. Boonenkaas en vermicelli
uit tarwemeel zijn een bijzondere lekkernij. Het gebruik van thee is buitengewoon;
de_arme man vergenoegt zieh echter met aftrek der in ’t wild groeiende bladeren
van Artemisia- en Ribes-soorten, of zelfs met warm water alleen. In de soms uit
milddadigbeid gebouwde herbergen' aan den weg wordt gratis thee geschonken.
Afwijkend van de gewoonten in het Oosten, geniet de Chinees zijn maaltijd zittend
op een stoel. In plaats van een vork gebruikt hij daarbij eetstokjes; hiermede weet
hij uit de soep de balletjes zeer handig op te visschen. Uit rijst en gierst bereidt
men een sosrt van brandewijn, die warm, in kleine kopjes toegediend, de plaats
van wijn vervangt. Drankzucht is geen ondeugd der Chineezen, doch het rooken
van opium is algemeen bij alle klassen, ondanks de verbodsbepalingen der regeering.
Tabak rooken en snuiven zijn algemeen verbreid.
De eetstokjes bestaan uit twee kleine stokjes, waarmede het vaste voedsel naar
den mond wordt gebracht. Oorspronkelijk waren het eenvoudig twee reepjes bamboe,
maar nu zijn zij van hout, been, ivoor, of somtijds van zilver.
Er zijn verkeerde begrippen betreffende het gebruik der eetstokjes in omloop,
daar velen denken, dat zij, evenals in Europa het mes en de vork, in elke händ
een gehouden worden. Dit nu is met deze stokjes het geval niet, die op de volgende
wijze in de rechterhand gehouden worden. Een der twee wordt zoowat op de wijze
eener pen gehouden, uitgenomen dat het, in plaats van tusschen duim en voorvinger
gevat te worden, tusschen de toppen van den tweeden en derden vinger doorgaat.