
 
        
         
		De  kleeding  heeft  bij  de  Japaneezen  niet  altijd  dezelfde  beteekenis  gehad  als  in  
 de  Westersche  landen.  Terwijl  zij  hier  dient  tot  beschutting  tegen  koude  en  tevens,  
 om  een  gedeelte  des  lichaams  aan  het  gezicht  te  onttrekken,  vindt  men  er  in  Japan,  
 waar  men  wel  prijs  stelt  op  de  kenmerkende  kleederdrachten  voor  de  Verschillende  
 standen,  niets  onwelvoegelijks  in,  dat  vrouwen  en  dochters  zieh  bijna  ongekleed ver-  
 toonen,  ook  in  het  bijzijn  van  onbekenden. 
 De  zindelijkheid  der  Japaneezen  is  zeker  een  deugd,  die  in  het  Oosten  scherp  
 afsteekt  tegen  de  onreinheid  der  meeste  volken.  Die  zindelijkheid  openbaart  zieh  bij  
 de  behandeling  van  het  liehaam,  in het huis,  de werkplaats, ja,  schier in  alles.  Daarom  
 neemt-elke  Japanees,,  hetzij  hoog  of  liiag,  zoo  mogelijk  elken  dag  een  warm  bad.  
 Koude  of  lauw-warme  baden  worden  niet  genomen.  In  bijna  ieder  huis  vindt  men  
 een  badgelegenheid;  tegen  vijf  ä  zes  uur  in  den  middag  wordt  het  water  gewarmd,  
 en  dan  wordt  het  bad  gebruikt  in  volgorde,  van  den  heer des huizes  af tot de dienstbaren. 
   In  de  hotels  heeft  de  voornaamste  gast  den  voorrang  in  het bad.  Dit gebruik,  
 dat  allen  in  hetzelfde  bad  gaan,  möge  ons  tegenstaan,  het  wordt  echter  minder  
 ergerlijk,  als  men  bedenkt,  dat  het  nemen  van  een  bad  dagelijks  geschiedt  en  er  
 geen  zeep  bij  gebruikt  wordt. 
 Openbare  baden  vindt  men  in  elke  stad.  Ook  hierbij  nam  men  hetzelfde  ongege-  
 neerde  waar  ten  opzichte  van  het  blootgeven  des  lichaams,  dät  namelijk  vrouwen en  
 mannen  vrij  naast  elkander  een  bad  namen,  zonder  dat  er  iets  onwelvoegelijks  in  
 lag  volgens  onze  Europeesche  begrippen.  De  Japanees,  hoewel  op  geen  hoog  stand-  
 punt  van  zedelijkheid  staande,  veroorloofde  zieh  hierbij  niets  onbetamelijks.  De  aan-  
 raking  met  de  Europeanen  opende  hem  de  oogen  en  maakte  een  einde  aan  dien  
 paradijs-eenvoud.  Thanszi jn  dan  ook  de  mannen-  en  vröuwenbaden  door  een  
 tusschenschot  van  I'/a  meter  hoogte  gescheiden. 
 Uit  het  bovenstaande  blijkt,  dat  het  schaamtegevoel  bij  het'Japansche  Volk  niet  
 sterk  ontwikkeld  was.  Europeanen  keken  verbaasd  op,  wanneer  zij,  door  de  straten  
 gaande,  een  geheele  familie  voor  het  huis  een  bad  zagen  nemen,  of  in  een  openbaar  
 bad  zelfs  de  baders  naar  buiten  zagen  loopen,  om  nieuwsgierig  den  vreemdeling  na  
 te   kijken.  Toch  doet  men  verkeerd,  hierin  een  uiting  van  onzedelijkheid  te  zien.:  
 Het  schaamtegevoel  is  zonder  twijfel  een  resultaat  van  het  maatschappelijk  leven  en  
 van  de  beschaving,  zooals  Rousseau  reeds  in  het  licht  stelde,  maar  geen  criterium  
 der  zedelijkheid.  Het  komt  dan  ook  in  verschillende  gestalten  voor  en  verändert  
 met  de  öntwikkeling  der  menschheid,  het  klimaat  enz.  In  Japan  nu,  waar  de  
 volwassene  gewoon  is,  zijn  moeder  en  zusters  met  ontbloot  bovenlichaam  in  huis  te  
 zien  werken,  staan  de  mannen  in  een  andere  verhouding  tegenover  de  naaktheid  
 van  het  vrouwelijk  geslacht  dan  in Europa.  Daarom besehouwde men  het als geenszins  
 onwelvoegelijk,  als  de  vrouwen  hun  dagelijksehe wasschingen verrichtten in het bijzijn  
 der  mannen. 
 De  openbare  baden  zijn  ook  licht  te  herkennen  aan  het gebabbel  en  aan  den  damp,  
 welken  men  hier  kan  waarnemen.  Want  de  baden  zijn  de  plaatsen,  waar  hebenden  
 elkander  dagelijks  ontmoeten  en  zoowel  voor  als  na  de  afwassching  praten  en  hun  
 P.ÜPje  rooken.  Dat dagelijksch gebruik  van  een bad moet zeer gezond  zijn; verschillende  
 ziekten  worden  hierdoor  in  de  kiem  onderdrukt.  Ook  het  kneden  en  rekken  der  
 spieren,  dät  zieh  bij  de  baden  aansluit,  bevordert  het  weerstandsvermogen  van  het  
 liehaam. 
 *  * * 
 In  het  bouwen  en  de  inrichting  der  woningen  heeft  de  Japanees  niet  zooveel  
 talent  en  smaak  ontwikkeld  als  in  vele  andere  zaken,  doch reinheid  is ook hier overal  
 op  te  merken.  Het  Japaneesche  huis  levert  niet  dat  comfort,  hetwelk  het  Westen  
 kent.  Ook  zijn  zij  minder  solide  gebouwd. 
 De  groote  rijkdom  aan  houtsoorten  in  het  land  heeft  tengevolge gehad,  dat bovenal  
 het  hout  als  bouwmateriaal  gebruikt  wordt.  De  groote  verscheidenheid  in  de  bouw-  
 wijze  der  huizen  tusschen  dorp  en  stad,  arm  en  rijk,  alsmede  de  afwisseling  in  
 bouwstijl  in  dezelfde  stad,  voor  de  oudere  Europeesche  steden  zoo kenmerkend, vindt  
 men  niet  in  Japansche  steden.  Alle  huizen  in  het  geheele  land  zijn  naar  hetzelfde  
 grondplan  gebouwd.  Alleen  de  grootte  der  huizen  en  de  waarde  van  het  gebruikte 
 materiaal  verschillen.  Alleen  aan  het  aantal  der  huizen  en  aan  de  winkels  herkent  
 men  de  stad. 
 Het  Japansche  woonhuis  is  over  ’t  geheel  berekend  voor  een  kleine  familie  van  
 ■4—5  personen.  De  afmetingen  zijn  klein;  versiering  wordt  er  weinig  of  niet  aange-  
 bracht;  het  gebouw  is  laag  en  bestaat  meest  uit  een  of  twee  verdiepingen,  met  een  
 zwaar  dak.  Het  dak  vormt  in  den  nok  een  stompen  hoek,  steekt  rondom  meestal  
 over  de  wanden  heen,  terwijl  het  bij  tempels  aan  den  rand  oploopt,  evenals  dit met  
 de  Ohineesche  pagoden  het  geval  is.  De bedekking geschiedt met stroo of met pannen.  
 In  de  constructie  van  het  dak  leggen  de  Japaneezen  veel  bekwaamheid  aan  den  
 dag;  het  dak  is  het  belangrijkste .gedeelte  van  het  gebouw.  Het  huis  heeft  geen  
 fondamenten,  maar  rust  op  de  hoeksteenen,  Staat  twee  ä  drie  voet  boven  den  
 grond,  zoodat  het  in  de  lucht  hangt.  Die  ruimte  van  onderen  wordt  echter  later  
 niet  zelden  aangevuld.  Een  veranda  vindt  men  gewoonlijk  längs  de  zijden. 
 De  woning  is  luchtig,  heeft  wel  iets  van  een  zomerhuis,  en  beschut  siecht  tegen  
 de  koude  en  vochtigheid,  terwijl  ook  de  rook  het  er niet zelden onaangenaam maakt.  
 Het  huis  geeft  den  indruk,  dat  het  op  zuidelijker  breedte  ontstaan,  en  hier  oor-  
 spronkelijk  niet  inheemsch  is.  Daarenboven  zijn  de  houten  huizen  zeer  veel  aan  
 brandgevaar  blootgesteld,  en  de  weinig  vaste  bouw  doet  ze  bij  aardbevingen  licht  
 instorten. 
 De  veranda  is  door  verschuifbare  houten  wanden  van  het  binnenste  der  woning  
 gescheiden  en  dergelijke  wanden  vindt  men  ook  tusschen  de  vertrekken.  Zij  loopen  
 echter  niet  geheel  tot  boven  aan  het  dak:  er  blijft  boven  de  scheidingswanden  
 nog  een  ruimte  open,  die  tot  versiering  dient.  De  scheidingswanden  worden  met  
 bont-  of  goudpapier  beplakt,  en  biezen  matten  liggen  op  den  vloer.  De  schoonste  
 vertrekken  liggen  aan  den  achterkant  en  komen  uit  in  den  tuin.  Het  dagelijksch  
 woonvertrek  ligt  aan  den  straatkant,  en  aan  die  zijde  vindt  men  veelal  ook  de  
 keuken.  Daar  er  geen  schoorsteen  in   het  huis  gevonden  wordt,  vult  de  rook  niet  
 zelden de geheele woning, wat aan de zindelijkheid, die overal heerscht, veel afbreuk doet. 
 Men  treedt  de  woning- binnen  door  de  veranda,  die  overdag  bij  goed  weer  open-  
 staatr Wenscht  men  toegang  tot  het  huis  te  hebben,  dan  treedt  men voor de  schuif-  
 deur  en  roept  den  bewoner,  hetzij  door  in  de  handen  te  klappen of op  eenige  andere  
 wijze.  Als  men  de  woningen  van  bhmen  beziet,  vallen  de  eenvoud  en  het  gemis  
 van  comfort  sterk  in  het  oog.  Tafels  en  stoelen,  bedden  en  dergelijke  zaken  heeft  
 de  Japanees  blijkbaar  niet  noodig,  want  zij  ontbreken.  Des  nachts  rust  hij  met  
 den  nek  op  een  houten  bankje  of  hoofdsteunsel,  ongeveer  als  de  Negers  in  Afrika  
 gebruiken,  en  hetwelk  ook  bij  de  Koreaneezen  gevonden  wordt.  De  matrassen  en  
 dekens  worden  overdag  in  de  kast  geborgen  en  eerst  des  avonds  gespreid. 
 Een  tweetal  huiselijke  zaken  worden  nergens  gemist,  nl.  het  „hibachi”  en  het  
 „tabako-mon”,  d.  i.  het  komfoor  en  het  tabaksbord.  Het  hibachi  is  een  geelkoperen  
 of  bronzen  komfoor,  waarin  een  kool  vuur  ligt  te  gloeien,  om  er  de  pijp  bij  aan  te  
 steken,  zooals  wij  ook  bij  ons  kenden  (in  anderen  vorm)  voor  de  lucifers  algemeen  
 waren.  Het  tabako-mon  is.  een  presenteerblad  met  een  kleine  nap  voor  gloeikolen  
 en  een  kwispedoor  of  aschbakje.  Het  hibachi  dient  zoowel  voor  het  aansteken  der  
 pijp  als  tot  verwarming. 
 Längs  een  der  wanden  vindt  men  gewoonlijk  een  trapvormigen  achteruitsprong,  
 waarop  vazen  staan,  het  wapenrek  en  andere  versierselen. 
 Het  licht  komt  overdag  binnen  door  met  geolied  papier  beplakte  openingen;  des  
 avonds  verschallen  kaarsen  van  plantenvet  een  verlicbting,  die  evenwel  zeer  onvol-  
 doende  is.  Zoodra  het  bed  gespreid  is,  brengt  men  een  groote,  staande,  papieren  
 lantaarn  in  de  kamer,  waarin  een  olielamp  brandt  gedurende  den  nacht. 
 In  een  der  vertrekken  van  het  Japansche  huis  bevindt  zieh  het  huisaltaar,  een  
 houten  Shintotempel  in  miniatuur,  waarin  o. a.  bordjes,  welke  de  namen  van  goden  
 dragen,  worden  bewaard,  en  voor  welke  de  heer  des  huizes dagelijks  zijn godsdienst-  
 plicht  vervult. 
 Op  het  land  staan  de  huizen  meest  geisoleerd;  in  de  steden  grenzen  de  houten  
 huizen  onmiddellijk  aan  elkander.  Door  de  onvoldoende  verwarmingstoestellen  en  
 de  siechte  contröle  zijn  branden  algemeen  voorkomende  verschijnselen.  Zelden  begint  
 en  eindigt  het  leven  van  den  Japanees  onder  hetzelfde  dak,  en  Rein  vermeldt,  dat