door de jong-Turken soms ook zeer oppervlakkig ter hand genomen en bestaat soms
m niet meer dan het invoeren van Europeesohe kleeding en in het drinken van
starke dranken. Het Turksche ras verkeert in een toestand van verval.
Hoe groot de verschillende elementen der Syrische bevolking zijn, is niet met
zekerheid te zeggen. De Turksche Staatsalmanak geeft voor het jaar 1307 (1889)
m het Wiläjet Surya de volgende getallen aan:
Muzelmannen . . . 347196 inwoners. Armeniers .
Grieksch Orthodoxen 39 419 „ Joden .
,, Katholieken 13 999 „ Maronieten .
Syrisch ,, 6137 „ Protestanten
Armenisch „ 188 ,, Latijnen .
193 inwoners.
6 342
4 964
703 „
95
Totaal . . . 419 236 inwoners.
Voor de andere gedeelten zijn geeh opgaven vermeld, zoodat het aantal bewoners
van Syrie waarschijnlijk niet boven 2 millioen zal gaan.
De godsdienst in Syrie is in hoofdzaak de Islam, waartoe ongeveer 4/5 der
bewoners behooren. De Mohammedanen beschouwen zieh als de dragers der bijzon-
dere genade van God, als de door Allah uitverkoren beheerschers van andere volken.
In Syrie vooral gevoelt de Islam zieh nog in zijn volle kracht, hoewel het fanatisme
der Muzelmannen niet grooter is dan van andere religies. Doch hoewel minder
ontwikkeld, staan de Muzelmannen zedelijk boven velen der Christenen in Syrie.
In den laatsten tijd hebben ook de Mohammedanen, om met de Christenen in con-
currentie te treden, scholen opgericht.
* *
*
De landbewoners in Palestina en Syrie heeten, evenals in Egypte, Fellah’s
(landbouwers), op wie de nomadische Bedoeienenstammen met een soort van adel-
lijken trots neerzien. Het leven der Fellah’s is allertreurigst.
In de best bebouwde streken zijn zij ten prooi aan de uitzuiging van Turksche
ambtenaren, in de grensgewesten der woestijn aan die van de ambtenaren en aan
de rooftoehten der Bedoeienen (zie pag. 62). Zij wonen in kleine leemen hutten,
welker beperkte ruimte zij deelen met hun onaanzienlijken veestapel. De taal der
Fellah’s is het Arabisch, en meestal zijn zij belijders van den Islam; enkelen zijn
Christenen, doch Joden vindt men niet onder hen.
Het Fellah-dorp bestaat uit een 20 tot 100-tal hutten, welke omhethoogere huis
van den Scheik, dat twee verdiepingen heeft, gegroepeerd zijn. Meestal liggen die
dorpen op een hoogte, in de nabijheid van eenig water. Schoorsteenen ziet men nergens.
Het inwendige der woningen ziet er hoogst armofedig uit, en behalve de.slaap-
gelegenheid met het bed, eenige matten en kooktoestellen, vindt men er geen
meubilair. Alleen bij de gegoeden trefl men tapijten en een verhoogden divan aan.
Buiten het dorp liggen de vijgen- en granaatappeltuinen; ook de schoone olijf-
boomen vindt men daar. Dicht in de nabijheid ziet men de „mukam” met zijn
witten koepel, een heilige plaats, meestal met een heiligengraf. Verder is hier de
waterput of de bron, waar de vrouwen en meisjes samenkomen en onder veel
gepraat hun bruine kannen vullen.
De veldarbeid wordt meest door de mannen verricht; jongens hoeden het vee,
de vrouwen koken en halen water. Het voedsel is meest plantenkost en bestaat
uit ongezuurd brood, dat in olie gedoopt wordt, uit rijst, olijven, boter, eieren, ooft,
erwten, enz. Vleesch wordt alleen gegeten op groote feestdagen. Men drinkt water
en koffie, beide in groote hoeveelheden.
De typische boerenkleeding is de tulband, d. i. een zijden of wollen shawl, die
om een roode muts met blauwen kwast gewonden wordt. Het hoofdhaar wordt
geheel afgeschoren. Een zeer wijd hemd, dat van den hals tot de heupen open is,
hangt af tot de enkels, en wordt doör een lederen riem samengebonden. Onder het
loopen trekt de fellab den zoom van het hemd tusschen de beenen en den gordel
door, zoodat de beenen tot het midden der lendenen bloot blijven. Verder bezitten
zij een wollen mantel, „abba”, evenals de Bedoeienen.
De vrouwenkleeding bestaat uit een ruime, blauwe robe met sleep, en uit een
zwarten sluier voor het gelaat, die met franjes, gouden en zilveren munten
behängen is en tot het middel afhangt. In de onderseheidene streken is deze
kleeding nogal verschillend in bijzonderheden, doch de hoofdzaak blijft dezelfde.
De vrouwen hebben schoone oogen, doch ontsieren zieh door de tatoueering van
aangezicht, borst, voeten en handen. De Christenen in Opper-Galilea onderscheiden
zieh van de Muzelmannen door een bonter kleeding en dragen een muts zonder tulband.
Hs * Hs
De meeste burgers van Jeruzalem, die den Islam aanhangen, behooren tot hetzelfde
ras als de boeren van Palestina, d. i. het zijn nakomelingen der volkenvermenging,
welke sedert de verovering en immigratie der Arabieren in dit land heeft plaats
aegrepen. Daar die volkenvermenging sedert de oudste tijden plaats had, zoekt men
hier vruchteloos naar een zuiver ras. .
De voornaamste klassen brengen het grootste gedeelte van hun tijd door m het bad,
de moskee, in den bazaar, met rooken en praten. De Türken, van welke de meesten
als beambten zijn aangesteld, staan zoowel in natuurlijken aanleg als in ontwikkeling
ver bij de Arabieren achter. Deze laatsten munten niet zelden uit door physieke
schoonheid en aanleg voor den handel, een eigenschap, welke de volken ten oosten
der Middellandsche Zee van ouds kenmerkte. . , ,
De arme bevolking van Jeruzalem heeft een treurig bestaan; zij voedt zieh hootd-
zakelijk met plantenvoedsel: brood, rijst, boonen en linzen, met vet of olie gekookt.
Uien, knoflook, augurken en ramanas gebruikt men als gröenten. Op feestdagen worden
geiten- en kameelvleesch als iets bijzonders gegeten. Eenige kaas en zure melk zijn
de gewone toegiften uit het dierenrijk.
De landlieden zijn nog eenvoudiger in hun maaltijden. Voor hen vormen meel met
water tot deeg gemaakt en in de asch geroosterd, eenige dadels, honig en olie en
bij de rijkeren aangevuld met vleesch en rijst, schier het dagelijksche en eenige
voedsel. De melk, chalib, wordt niet door de Arabieren in de koffie gedronken en
het is weinig aantrekkelijk voor een vreemdeling, des morgens geroosterd brood in
zwarte koffie zonder suiker te zien doopen en met blijkbaren smaak gebruiken. De
Europeanen möeten zieh met geitenmelk behelpen, daar koemelk niet te verkrijgen is.
Het vleesch in Jeruzalem is meest schapen- en geitenvleesch; rundvleeseh is een
hooge zeldzaamheid. Het vleesch wordt zeer sterk gekookt; omdat de bevolking geen
vork of mes gebruikt bij het eten, moeten zij het vleesch met de tanden fijn maken
en van de beenderen ontdoen. Ook hoenders en eieren, alsmede visschen worden gegeten.
Een kleine tabouret, waarop een rond blad bevestigd is, vormt de läge eettafel. Zij,
die aan het maal deelnemen, scharen zieh hieromheen met de over elkaar gekruiste
beenen op den grond, die met een tapijt, of bij onbemiddelden met een stroomat is
bedekt. Bij de hoogere standen gebruikt de heer des huizes, afgezonderd van den
harem, zijn maaltijd; hij zit op de ottomane (Turksch rustbed of läge sofa), als hem
het diner op een tafel wordt voorgediend, zoodat naast hem nog een of twee personen
aan den maaltijd kunnen deelnemen. Gewoonlijk is enkel een lepel in gebruik bij
het eten; groenten en vleesch worden zooveel mogelijk met de vingers naar den
mond gebracht. Öok heeft niet ieder een afzonderlijk bord voor zieh; elk neemt met
den lepel uit den algemeenen schotel.
Zooais in Europa naar rangorde bediend wordt, tasten de Oostersche dischgenooten
in volgorde met den lepel of met de vingers toe, om hun aandeel te bekomen.
Natuurlijk heeft dit alles betrekking op de landbewoners; bij Europeanen is het anders.
De Oosterlingen drinken gewoonlijk niet onder den maaltijd, doch eerst daarna.
\Yij n en brandewijn hebben bij de Arabieren ingang gevonden, ondanks het verbod
van den Koran; vooral brandewijn drinkt men met voorliefde. Na den maaltijd wordt
ieder een waschkom voorgehouden en na wassching en mondspoeling, drinkt men
koffie, waarop het rooken van een pijp volgt. ^ _
De maaltijd verloopt gewoonlijk snel; veel spreken tijdens het eten doet de Oos-
terling niet gaarne. De Muzelman zet zieh neder met de woorden: „Met verlof van
God zij begonnen!” en na den maaltijd zegt de gast of een der minderen: „God
overlade u met zegenl”
AZI£. ®