
 
        
         
		verleenen.  ^  ’  naar  hun  vermögen  die  hulp  te 
 e e n lw m e n .^ z lj^ lJ z e ^ ^ e ^ ii^ ^ n ^ v e r r iiA te n   Ä   geW°ne- SeestelÜ ^   °ver-  
 processies  met  de  heilige  afbeeldino-en  pn-,  n \   'ij  ’  , ??J  tlouden  jaarlijks  
 bedelmonniken ;  het  zijn  fakirs  die  zieh  m  ..wndt  men  blJ  ben  een  orde  van  
 teruggetrokken.  ’  wereldsche  genoegens  hebben 
 blijVschap  t \ i r degtZortr:£eT  Ü  d? H   e™  f l  B l  reden  tot  
 of  Schei,  die  de  besnfdent verricht  Ba  Z i f en  den  iongen  een  naam  „PPft  u   eee“n*,?  1e  § MebedeEn  g#ele zdean«   ted eh  8ebbBen,  
 «n  K | M  ,,n k,m,el  e“ tob*' 
 P«r.onm'Ji ‘m«n Ìnk“   Ä ^ w S K a i 'S i u l S S 
 iS?  $ » &  m m  m U t U m m t 
 D.  bruidegom  g g   Ä S d t k i S  f i l “  B H H h I 
 H O O F D S T U K   XI I . 
 K U R D I S T A N   E N   D E   K U R D E N . 
 In .lle t  oosten  van  het  Turksche  gebied  in  Azie  ligt  een  land  met  sclierpe  tegen-  
 stelffingen,  De  uitgestrekte  vlakten  tusschen  de  Euphraat  en  de  Tigris  vormen  een  
 Woestijn  zonder  water,  waar  geen  boomen  zieh  verheilen  en  geen  vaste menschelijke  
 woonplaats  gevonden  wordt.  Alleen  eenige  weinige  puinhoopen  bewijzen,  dat  
 menschen  beproefd  hebben,  zieh  hier  te  vestigen,  doch  de  Arabieren  laten  geen  
 dorp  hier  opbloeien;  zij  alleen  slaan  hun  tenten  op  in  deze  woestijnen.  Zoodra  men  
 echter  de  Tigris  naar  het  oosten  overtrekt,  verändert  het  landschap  spoedig.  Een  
 schoon  heuvelland  verrijst  hier,  dat  langzamerhand  stijgt  tot  een  hoog  gebergte,  
 welks  toppen  en  kämmen  lang  in  het  jaar  met  sneeuw  bedekt  zijn.  Uit  die  bron  
 van  levend  water  ontstaan  b ek en en   stroomen,  die  aanvankelijk-over  de  harde  rots-  
 blokken  en  door  diepe  kloven  voortbruisen  of  zieh  neerstorten,  doch  vervolgens door  
 vriendelijke  woudgebergten  voortstroomen,  om  eindelijk  in  den  benedemoop  turnen  
 en  rijstvelden  te  drenken.  Eiken  en  platanen  bedekken  de  hoogten;  in  de  dalen  
 verhelfen  zieh  vijge-,  olijf-  en  noteboomen,  granaten  en  oleanders;  daar  groeit  de  
 kosteliike  wijn,  te  midden  van  vruchtbare  korenvelden  of  groenende  weiden. 
 Dit  heerlijke  land  heet  Kurdistan  d. i.  het  land  der  Kurden,  dat  tot  Perzie  en  
 Aziatisch  Turkije  behoort,  en  hier  woont  het  volk  der  Kurden,  dat  deel  uitmaakt  
 van  de  Iransche  familie  der  Indo-Europeesche  volken.  Ook  in  de  Kaukasuslanden  
 komen  vele  Kurden  voor.  Het  zijn  de  nakomelingen  der  oude  Arische  bewoners  
 ten  zuiden  van  het  Wanmeer,  die  reeds  door  de  Grieken  onder  de  namen  van  
 „Kyrtier”  of  „Karduchen”  (by.  Xenophon)  genoemd  werden.  Van  hier  hebben  zij  
 zieh  in  de  aangrenzende  gedeelten  verbreid  en  met  andere  volken  vermengd._ 
 Het  aantal  Kurden  in  Turksch  Azie  wordt  op  1,500,000,  dat  in  Perzie  op  750,000  
 eeschat 
 De  Kurden  zijn  door  de  bergen  en  dalen  van  hun  land  gegroepeerd  in  een  groot  
 aantal  familien,  stammen,  die  in  hun  physische  en  psychische  eigenaardigheden  veel  
 verschillen.  Het  bestuur  Is  opgedragen  aan  hoofden  of  oudsten.  In  godsdienstig  
 opzicht  zijn  de  Kurden  Sunnietische  Mohammedanen  en  gezworen  vijanden  van  de  
 Siiieten  in  Perzie,  Dit  sluit  nog  niet  in,  dat  zij  werkelijk  van  nature  zeer  godsdienstig  
 zijn,  Hun  godsdienst  toch  is  niet  zelden  enkel  vorm  en in wezen Heidensch.  
 De  Kurden  worden  beschreven  als  dapper,  vrijheidslievend,  gastvrij,  betrekkehjk  
 kuisch  en  in  zekeren  zin  getrouw  aan  hun  woord.  Zij  hebben  echter  weinig  lust  
 in  regelmatige  werkzaamheid,  Zij  handhaven  de  bloedwraak,  en  stellen  een  voor-  
 deeligen  roof  gelijk  met  een  ridderlijke  heldendaad. 
 Naar  hun  uiterlijk  worden  de  Kurden  beschreven  als  schoone  menschen,  steik  
 van  beenderengestel  en  van  gemiddelde  grootte.  Op  het  eerste  gezicht  vertoonen  
 zij  reeds  veel  overeenkomst  met  de  Afghanen;  men  vindt  bij  hen  denzeltden  
 gebogen  adelaarsneus,  die  alleen  aan  den  wortel  smaller  wordt  en  aan  de  vleugels  
 meer  is  samengedrukt.  Zij  hebben  over  ’t  algemeen  groote,  zwarte  oogen.  ^ Zo°  
 maken  de  Kurden  door  hun  verschijning  een  aangenamen  indruk;  grijsaards hebben  
 iets  statigs  en  edels,  en  niemand  vermoedt,  dat  achter  dat  eerbiedwaardige  voor-  
 komen  de  ergste  roover  zieh  verbergt. 
 Ook  de  vrouwen  worden  ten  hoogste  geroemd.  Clement  1),  die  centraal-Kurdistan 
 1)  Le  Globe,  Genève  1866