
 
        
         
		H O O F D S T U K   XV. 
 STAATKUNDIGE  E N   ECONOMISCHE  TO E STAND EN  IN   W E S T -A Z IÉ   
 E N   B E T E E K E N IS   VOOR  H A NDE L   E N   V E RK E E R . 
 I.  Turksch-Azie  en  Arabie, 
 De  grootste  gedeelten  van  Voor-Azié  en de meesten  der beschreven volken behooren  
 in  staatkundig  opzicht  tot  het  Turksche  Rijk,  door de Türken  „Memälik-i-Osmanye”,  
 d.i.  de  Osmaansehe  landen,  of  „Devlet-i  Alye”,  d.i.  „het  Hooge  Rijk”  genoemd.  Men  
 kan  zeggen,  dat  het  eigenlijke  Turksche  Rijk  in  Azie  ligt;  in  Europa  hebben  de  
 Türken  hun  rol  reeds  lang  afgespeeld  en  is  hun  gebied  tot  een  klein  gedeelte  van  
 het  vroegere  rijk  ingekrompen.  In  Azie  evenwel  beheerschen  de  Türken  nög  een  
 oppervlakte  van  1,778,168  K.M2.  met  ruim  17  millioen  inwoners  (in Europa 5,7 milh  
 inwoners  in  Turkije.) 
 Het  Turksche  gebied  in  Azie  omvat  de  volgende  deelen: 
 1.  Klein-Azie,  verdeeld  in 12 vilajets of gouvernementen, 515,100 K.M2. met 9,533,000  
 inwoners. 
 2.  Turksch  Armenie  en  Kurdistan,  verdeeld  in  5  vilajets,'  231,194  K.M2.  met  
 2,472,000  inwoners. 
 3.  Mesopotamié,  verdeeld  in  3  vilajets,  259,525  K.Mt  met  1,350,000  inwoners. 
 4.  Syrie  en  Palestina,  verdeeld  in  5 vilajets en  de geprivilegeerde provincie Libanon,  
 298,212  K.M2.  met  2,711,000  inwoners, 
 5.  Turksch Arabie, bestaande uit Hedsjas  en Jemen 474,000 K.M2. met ruim 1 millioen  
 inwoners. 
 6.  Het  schatplichtig  vorstendöm  Samos,  468  K.M2.  met  49,700  inwoners. 
 Het  bestuur  van  Turksch  Azie  is  op  denzelfden  voet  ingerichf als  in  Europeesch  
 Turkije  en  maakt  met  het  laatste  een  staatkundig  geheel  uit.  Aan  bet  höofd  der*  
 regeering  staat  de  Sultan,  thans  Abdul-Hamed II, die den 31 en Aug. 1876 de regeering  
 aanvaardde  en  zijn  residentie  heeft  te  Konstantinopel.  De  kroon  gaat  over  bij  
 erfopvolging  in  de  mannelijke  lijn  der  nakomelingen  van  Osman,  met  inachtneming  
 van  het  eerstgeboorterecht;  alleen  de  zonen,  geboren  uit  den  keizerlijken  harem,  
 hebben  recht  op  de  opvolging.  De  barem  wordt  beschouwd  als  een  permanente  
 staatsinstelling.  Alle  kinderen,  geboren  in  den  harem,  hetzij  hun  moeder vrije vrouw  
 of  slavin  was,  worden  als  wettig  erkend  en  bezitten  gelijken  rang.  De  Sultan  wordt  
 opgevolgd  door  zijn  oudsten  zoon,  wanneer  er  namelijk  geen  ooms  of  verwanten  u it  
 de  lijn  van  Osman  bestaan,  die  ouder  zijn. 
 Het  is  geen  gewoonte,  dat  de  Sultans  een  wettig.  huwelijkscontract  sluiten.  De  
 vrouwen  van  den  harem  komen  door  koop  of  vrijen  wil  bovenal  uit  streken  buiten  
 het  rijk,  meestal  uit  de  Cirkassiers.  Van  deze  vrouwen  kiest  de  Sultan  een  zeker  
 aantal  uit,  meestal  zeven,  om  „Kadine”  te  zijn,  d.i.  „paleisdames”,  die  den hoogsten  
 rang  innemen,  en  daarop  volgen  50  ä  60  „Odaliks”,  d.  i.  kamermeisjes,  die  als-  
 bijzondere  dienstbaren  van  den  Sultan  in  den  harem  verblijven,  doch  ook  soms  zijn  
 bijzondere  gunsten  genieten.  In  ’t  geheel  telt  de  harem  des  Sultans  ongeveer-  
 300—400  vrouwen,  meest  Cirkassische.  De  titel  van  Keizerin  (Sultane)  komt  alleen  
 toe  aan  prinsessen  van  keizerlijk  bloed.  De  moeder  des  Sultans heet „Sultan-Walidé”'  
 d .i.  moeder  van  den  Sultan,  en  heeft  na  den  Sultan  den  eersten  rang  in  het  Rijk.  
 De  superintendente  van  den  harem,  een  bejaarde  paleisdame,  draagt  den  titel 
 Haznadar-Kadin”,  houdt  betrekking  met  de  buitenwereld  door  de  lijfwacht  der  
 eunuchen,  welker  hoofd,  de „Kyzlar-Agassi” ,  denzelfden rang heeft als de Groot-Vizier. 
 In  theorie  geldt  in  het  Turksche  Rijk  de  Grondwet  van  6  December  1876,  doch  
 in  werkelijkheid  wordt  daarop  niet  gelet.  Het  Parlement  werd  dan  ook  met  bijeen-  
 geroepen  sedert  1878,  toen  het  werd  ingesteld.  De  regeering  in  het  Turksche  Rijk  
 berust  op  de  uitspraken  van  den  Koran.  De  Sultan  of  Padischa  heeft  de  onbeperkte  
 macht,  is  onschendbaar  en  onverantwoordelijk  voor  zijn  handelen,  voor  zoover  dit  
 niet  in  strijd  is  met  de  aangenomen  waarheden  van  het heilige boek van  den  Profeet.  
 Hij  vereenigt  de  hoogste  wereldlijke  macht  met  het  Khalifaat  van  den  Profeet.  Den  
 Padischa  wordt  in  de  moskee  Ejub  te  Konstantinopel  door  den  moefti  (Scheik-oel-  
 Islam)  onder  bijstand  van  den  voorzitter  der  Emirs  de  sabel-van  Osman, den eersten  
 Sultan  der  Osmanen,  omgehangen,  waarbij  hij  de  instandhouding  van  den  Islam  
 belooft  en  een  eed  op  den  Koran  aflegt. 
 Naast  den  Koran  bestaat  de  „Multeka”,  een  verzameling  van  wetten,  gevormd  uit  
 de  uitspraken  of  vermoede  meeningen  van  Mohammed  en  de  interpretaties  van  zijn  
 onmiddellijke  opvolgers,  welke  bindend  zijn,  zoowel  voor  den  Sultan  als  voor  zijn  
 onderdanen.  Een  andere  verzameling  van  wetten  is de „Cehou nameh”, bijeengebracht  
 door  den  Sultan  Soliman  den  Groote.  Het  stelsel  der Turksche wetgeving is het werk  
 van  ±   200  rechtsgeleerden,  u it  wier  werken  men  uitgebreide  verzamehngen vormde,  
 die  de  plaats der wetgeving innemen.  De eerste dier verzamehngen, „Dürrer” (paarlen)  
 o-eheeten,  gaat  tot  1470  (848  der  Hedschra);  de  tweede,  „Mülteka  ül  Buhur”,  d.  i .  
 °verbinding  der  zeeen”,  het werk  van den geleerden Scheik Ibrahim Hlebi (overl. 1549)  
 werd  in  1824  geheel  omgewerkt  en  vormt  een  groot : staatkundig,  militair,  burgerlijk  
 en  strafrechterlijk  wetboek.  r,  ,  ,  „ 
 De  Turksche  justitie  wordt  verdeeld  in  de  geheel  Mohammedaansche  „Scher ye^,  
 aan  welker  hoofd  de  Scheik-oel-Islam  Staat,  en  in  de  wereldlijke  justitie  „Nisamye”,  
 die  door  Christenen  en  Mohammedanen  gevormd  wordt.  De  hoogste  rechtspraak  
 wordt  uitgeoefend  . door  het  „hof  van  appel”  en  het  „hoogste  cassatiehof ^  te  Konstantinopel. 
   In  ieder  vilajet  bevindt  zieh  een „Scherye’ -gerecht,  onder voorzitterschap  
 van  een  „molla”  met  den  titel  „Naib” .  Ook  iedere  „liwa”  en  „kasa”  heeft  een  
 Scherye^gerecht,  dat  meestal  zeer  gevoelig  is  voor  omkooping. 
 De  wetgevende  en  uitvoerende  macht  wordt  uitgeoefend,  onder  het  hooge  bestuur  
 van  den  'Sultan,  door  twee  hooge  dignitarissen:  den  Sadr-azam  of Grootvizier,  het  
 hoofd  van  het wereldlijk  bestuur,  en  den  „Scheik-oel-Islam",  het  hoofd  van  de gods-  
 dienstige  aangelegenheden.  Beiden  worden  door  den  Sultan  benoemd,  de  laatste  uit  
 een  nominatie,  opgemaakt  door  de  „Oelema’s”,  een  lichaam,  samengesteld  door  de  
 geestelijken  en  de  wetgeleerden,  wier  voorzitter  de  Scheik-oel-Islam  is,  hoewel  deze  
 ¿elf  geen  geestelijke  functies  vervult.  Naast  de  Oelema’s  staan  de  „Moefti’s”,  wier  
 taak  het  is  den  Koran  te  verklären.  . . .   .  .  ,  „ 
 De  hoooste  burgerlijke  betrekkingen  zijn  die  van  den  „vizier  en  de  „vala  ,  de  
 hoogste  militaire  betrekking  is  die  van  „muschir”.  Hierop  volgen  naar  den  rang  de  
 „pacha’s” ;  de  bestuursambtenaren  heeten  „effendi”,  terwijl  hun  als onderscheiding de  
 titel  van  „bey”  verleend  wordt.  . 
 De  Grootvizier  is  het  hoofd  der  regeering  en  vertegenwoordigt  den  souverein;  hij  
 wordt  bijgestaan  door  den  „Medjliss-i-hass”  of Geheimen  Raad  (divan),  welke  over-  
 eenkomt  met  een  ministerie.  Deze  Geheime  Raad  bestaat  uit  13  leden:  de  Grootvizier, 
   de  Scheik-oel-Islam  en  de  Ministers  van  Binnenlandsche  zaken,  van  oorlog,  
 eeredienst,  openbaar  onderwijs,  buitenlandsche  zaken,  openbare  werken,  fmancien,  
 marine,  justitie,  van  de  civiele  lijst  en  de  President  van  den  Raad  van  State. 
 Het  geheele  Turksche  gebied  is  verdeeld  in  31  vilajets  of  gouvernementen  en  
 onderverdeeld  in  sanjaks  of  provincien,  kazas  of districten,  nahies of onder-districten  
 en  kariös  of  gemeenten.  Aan  het  hoofd  van  elke  vilajet  is  een  „Vali  geplaatst,  een  
 gouverneur-generaal,  die  den  Sultan  vertegenwoordigt  en  bijgestaan  wordt  door  een  
 provincialen  raad.  De  provincies,  districten  enz.  worden  bestuurd  door  lagere  auton-  
 teiten,  als  „mustesarifs”,  „caimakams”,  „mudirs” en „muktars ’.  Om bijzondere redenen  
 worden  zes  van  de  „sanjaks”  in  het  rijk bestuurd  door „mustesarifs”,  die rechtstreeks  
 door  den  Sultan  gekozen  worden  en  daarnaar  „mustessarifats”  genoemd worden.  Elk  
 onderdaan,  hoe nederig  ook van  afkomst,  is benoembaar tot de hoogste  staatsbetrekking.