om het middel omvat houdt, zeer breed is en opgenomen wordt in een grooten en
byzonderen knoop, byna evenzoo als de „hoepelrok” in Europa. Beide seksen dragen
blauwe of witte katoenen kousen, als wanten gemaakt, met een afzonderlijke plaats
voor den grooten teen. Zonder deze voorzorg zouden zij niet in staat zijn, de bij-
zondere inlandsehe Sandalen en holsblokken te dragen, die aan den voet bevestigd
worden door middel van een riem in den vorm van een Y, waarvan de tong tusschen
den grooten en tweeden teen doorgaat.
De sandalen worden uit rijststroo gevlochten en voornamelijk bij droog weer ge-
dragen. Veel zwaarder, hoewel van licht hout vervaardigd, is de klomp of geta,
waarop de voet als op stelten rust. Deze wordt gewoonlijk het meest gebruikt. De
fijnste voetbedekking vormen de tegenwoordig buiten gebruik geraakte kutsu, werke-
DE LIEDJESZANGEB.
lijke sehoenen, die alleen den bovenkant van den voet bedekken met zwart verlakt
lederpapier. De eenvoudige wijze, waarop de sandalen aan de voeten worden vast-
gemaakt, heeft dit voordeel, dat zij gemakkelijk kunnen worden afgelegd, als men
een woning betreedt en de matten niet wil verontreinigen.
De Japanees draagt gewoonlijk geen bijzondere hoofdbedekking. Mannen uit de
lagere klassen loopen geheel blootshoofds, of winden een blauw katoenen doek eeni°,e
malen om het hoofd. Ook de Koreaneezen dragen een hoofdband, dikwijls een product
van veel arbeid. Zij dragen dien band alleen, doch ook wel onder den hoed, waaraan
hij met een kleinen ring bevestigd is, en bedekken in den winter het hoofd met
pelsmutsen. De Koreaneesche hoeden, uit zwart verlakt bamboevlechtwerk, zijn zeer
fraai. Zij zijn tevens het eigenaardigst van de Koreaneesche dracht, die voor ’t overige
Chineesche voorbeelden volgt. Als: de Koreaneezen iemand eerbiedig willen groeten,
nemen zij den hoed niet af, maar zetten hem terecht.
De Japaneezen dragen op reis groote, rondom afhangende hoeden, die hen tegen
de zon en den regen beschermen ; tegen den regen gebruiken zij ook regenschermen
van geolied papier. Regenmantels uit hetzelfde papier zijn waarsehijnlijk een vinding
van nieuweren tijd, doch die van stroo of riet met afhangende rietvezels zijn sedert
lang in gebruik. Japaneesehe vrouwen beschilderen zieh het gelaat en den hals
met een verf uit loodwit en stijfsel; zij scheren de wenkbrau wen, verven de lippen
rood en de tanden zwart. Deze verrichtingen maken haar voor de Europeanen
minder bekoorlijk; de zwarte tanden, die zij bij het lachen laten zien, geven iets
weerzinwekkends aan de uitdrukking.
Edelgesteenten vervullen geen groote rol bij de versiering der Japaneesehe vrouwen ;
echte paarlen daarentegen wél.
Het ravenzwarte haar der vrouwen wordt kunstig bewerkt tot kapsels, met naalden
en kämmen van schildpad versierd en met roode en blauwe banden doorvlochten ;
evenwel zijn die meer kunstig dan smaakvol in onze oogen.
Volgens de oude zeden des lands Werd den kinderen het haar van den schedel
afgeschoren tòt op drie lokken op den
schedel en aan de slapèn of tot op een
krans van hären om de groote tonsuur.
Als’ de meisjes vijf jaren oud waren,
hield dit op. Bij jongens veranderde dit
met het volbrachte veertiende jaar (naar
Japansche rekening 15). Men vierde dan
een familiefeest, waarbij de lokken werden
afgeschoren, de jongen tot man ver-
klaardv werd . en een anderen naam ver-
kreeg. *,Sedert deze ceremonie stonden de
jongenà als man onder andere regels,
wat de haardracht betrof. Het haar van
het achferhoofd werd in de hoogte ge-
kamd tòt een kleinen hoom of staart
op . den schedel, waarom een ring van
leerpapier werd bevestigd. Deze wijze
van kappen kostte veel arbeid, en tegenwoordig
verbreidt de Europeesche wijze
van kappen zieh bij de mannen al meer
en meer. De vrouwen echter hieven den
ouden gewoonten getrouw, zoowel in
kleeding als kapsel. De gewoonte om
de tanden zwart te maken neemt thans
bij de vrouwen af. H H H H H I o . . . T , 1 , 1 JAPAHEESOHE Bij de Japaneesehe mannen bestond DAME IN DEN BEGEN.
sedert eeuwen het gebruik, om het gelaat
g eheeßte scheren. Ook deze gewoonte houdt meer en meer op. Men draagt er
tegenwoordig een knevel, en als de baard goed groeit, wat zelden het geval is, ook
wel een vollen baard.
In Korea dragen vrouwen en kinderen den staart op Chineesche wijze, terwijl de
mannen hun haar met een, al naar den rang, u i t, hout, koper, zilver, goud ofkoraal
bewerkte naald in een kuif opsteken. Bij den jongen hangt het haar vrij over het
hoofd; wordt het opgebonden, dan is dit een teeken van den overgang tot man.
De waaiers hebben in Japan een algemeene verbreiding erlangd. Zij hebben allerlei
vormen ; de priesters dragen ze in de gedaante van half ontloken bloemen ; beambten
hebben waaiers van dennenhout, danseressen zeer groote waaiers.
De reiskleeding der Japaneesehe vrouwen is weinig anders dan haar gewoon
costuum, behalve een breeden, platten hoed, die voor parasol dient. Japaneesehe
plaatwerken zijn voi voorstellingen van reizende vrouwen, en hoevele er ook zijn,
heeft ieder van deze toch iets eigenaardigs en zijn er geen twee juist gelijk. Nu eens