
 
        
         
		250 WILDE  VOLKEN.  FAMILIE-EIGENDOM  IN  ANNAM. 
 Cupet  reisde  in  1890  van  Kratie  aan  de  Mekong  naar  het  oosten  tot  de  Zuid-  
 Chineesche  Zee,  waar  hij  de  wilde  volken  als  Pönüng's,  Rade’s,  Bahnur s  en  
 Dschiarai  beter  leerde  kennen.  .  , 
 De  Pönüng's  beschrijft  Cupet  als  krachtige,  gespierde  menschen,  met  bijzonder  
 groot.  De  huidkleur  is  donkerbruin  met  iets  koperachtigs;  het  voorhoofd  springt  
 achteruit,  de  oogen  zijn  groot,  maar  het  geläat  schijnt  min  of meer  afgeplat.  Het  
 haar  laten  zij  zorgeloos  hangen.  Hun  kleeding  bestaat  enkel  uit  een  strook  stol  om  
 de  heupen,  terwijl  de  mannen  meestal  een  katoenen  tulband  op  het  hoofd  dragen.  
 De  meesten  bezitten  halsbanden  en  armringen  van  messing  en  amuletten.  Hun  
 wapens  bestaan  uit  bogen,  lansen  en  tweehandige  zwaarden. 
 De  Dsehiarafs  en  de  Rade’s,  naburen,  gelijken  veel  op  elkander,  ook  m  taal  en  
 kleeding.  Hoewel  zij  meestal  tot  het  Mongoolsche  ras  gerekend  worden,  meende  
 Cupet  hen  op  grond  van  verschillende  woorden  uit  hun  taal  tot  de  Maleiers  te  
 moeten  brengen,  wat  evenwel  bij  nader  inzien  een  overijld  besluit  bleek  te  zijn. 
 In  het  algemeen  vindt  men  bij  deze  stammen  het  bijgeloof  en  de gebruiken, welke  
 men  bij  de  onbeschaafde  volken  in  de  binnenlanden  terugvindt. 
 ^  * $ 
 In  het  Mongoolsche  oosten  van  Azie  heeft  de  familie  van  oudsher  in  staat  en  
 gemeente  een  buitengewoon  bevoorrechte  plaats  ingenomen.  Deze  openbaart  zieh  
 allereerst  in  de  höoge,  bijna  onbeperkte  patria  potestas,  en  met  minder  111  de mstel-  
 ling  der  onvervreemdbaarheid  van  de  erfgoederen;  die  aan  iedere, familie.  pehporen.  
 Van  China,  waar  .deze  instelling  het  strengst  wordt  gehandhaafd,  is:  zij  ook  in  het  
 oosten  van  Achter-Indie  overgegaan,  nl.  in  het  gebiedwan  Annam,  doch  bij  de  
 Annamieten,  met  hun  minder  scherp  en  minder  vast  karakter,  zijn vele harde kanten 
 van  de  Chineesche  wetgeving  weggenomen,  .  H H H H H H j i 
 Ook  in  Annam  heeft  de  familie-eigendom  een  ritueel  gewijd  karakter  en  is  hij  
 aan  de  vaderlijke  macht  verbonden.  Bij  het  leven  der  ouders  .is  aan  de kinderen het  
 verkriigen  van  eenige  bezitting  ontzegd.  Als  de  vader  sterft,  knjgt  diegepe  van  zijn  
 weduwen,  die  den  rang  van  eerste  vrouw  bezat,  het  b e stu n d en   het  levenslange  
 vruchto-ebruik  van  de  geheele  nalatenschap.  Alleen  onwaardigheid  sluit  van dit recht  
 uit.  Ook  kan  de  weduwe,  uit  liefde  voor  haar  kinderen,  haar  aanspraak  laten  varen  
 en  een  deeling  invoeren.  Erfgerechtigd  zijn  in  de  eerste  plaats  alle  echtehjke  zonen,  
 al  ziin  zii  ook  van  de  tweede  vrouwen.  In  tegenstelhng  met  de  Chineesche  wet,  
 welke  aan  de  dochters  alleen  erfrechten  toekent,_als  de  mannehjke  nakomehngen  
 uitgestorven  zijn,  hebben  in  Annam  de  zusters  gelijke ■ erfrechtenL,als  de  broeders. 
 Bij  elke  verdeeling  der  erfenis moet echter vooraf een „Huong-Hoa  gesticht worden,  
 d.  i.  een  stuk  land  moet  aangewezen  worden,  waarvan  de  opbrengst  moet  dienen  
 tot  het  onderhouden  van  de  grafplaatsen  en  gedenkteekens  der  voorvaderen,  en  om  
 de  uitgaven  voor  het  vieren  van  de  doodendagen  en  andere  godsdienstige  plechtig-  
 heden  te  bestrijden.  De  beteekenis  van  dat  woord  uit  de  mandanjnentaal  is:  „brandende  
 rookkaars.”  De  oudste  zoon  moet  de  opbrengsten  van  dat  land  beheeren,  of  
 als  hij  reeds  overleden  is,  zijn  oudste  mannelijke  nakomehng,  doch  nooit  mag  dit  
 land  aan  vrouwen  komen  of  verkocht  worden.  De  grootte  van  dit .land  wordt  op  
 een  zoonsaandeel  gerekend,  doch  een  edikt  van keizer Mink-Mang stehle het maximum  
 op  15  H.A.  vast  en  gebood,  dat  die  akker  met  een  steen,  welke  de  teekens  der 
 Huong-Hoa  draagt,  zal  aangeduid  worden.  •  T  „ 
 Als  kinderen  zonder  nakomelingen  sterven,  rieht  de  familie  hun  een  „ lu y e t- iu   
 op,  d.  i.  „een  afdoende  vereering”,  en  draagt  zij  het  beheer  daarvan  op  aan  een  
 broeder  of  neef  van  den  doode.  Ook  hierbij  zijn  vrouwen  uitgesloten;  deze  mstelhng 
 geniet  dezelfde  eer  als  de  bovengenoemde.  .  . 
 In  Annam  hebben  geadopteerde  kinderen  dezelfde  rechten  als  eigen  kinderen.  De  
 vader  heeft  echter  het  volle  recht  over  zijn  bezittmgen,  zoodat  hij  ook  zijn  zonen  
 kan  onterven.  Alleen  de  „Huong-Hoa”  mag  den  oudsten  zoon  met ontnomen worden  
 Een  testament  maken  is  in  Annam  een  openbare  handelmg,  welke  door  de  geheele  
 familie'moet  bijgewoond  worden.  Wie  schrijven  kunnen,  onderteekenen;  de  anderen  
 steken  hun  handen  op,  en  wel  de  vrouwen  de  rechter,  mannen  de  Imker  hand. 
 Daarna  wordt  de  wijsvinger  op  het  papier  gelegd  en  met  inkt  er  op  afgeteekend,  
 wat  als  onderteekening  geldt.  < 
 Aan  de  voorvaderen  wordt  in  Annam,  zoowel  als  m  China,  veel  eer  betoond  up  
 den  vooravond  van  het  nieuwjaarsfeest  begeven  zieh  de  Tongkineezen naar de akkers,  
 waar  hun  voorouders  begraven  liggen.  Zij  versieren  dan  die  begraafplaatsen  op  
 allerlei  wijze  en  doen  reukkaarsen  branden  op  de graven.  Op het midden der begraat-  
 plaats  is  een  teeken  aangebracht,  dat  men  van  verre  kan  zien,  waardoor  de  geesten  
 weten  kunnen,  dat  hun  hier  een  maal  bereid  is  en  zij  daartoe  genoodigd  worden.  
 De  eerste  drie  dagen  des  jaars  zijn  aan  deze  geestenmaaltijden  gewijd,  en  op  den  
 zevenden  dag  van  de  eerste  maand  geeft  men  den  geesten een afscheidsmaal.  Daarna  
 wordt  het  teeken  weggenomen.  Op  den  1 0 en   van  dezelfde  maand  brengt  men  den  
 sterren  dan  een  offer,  „Nhuong-tinh”  genaamd.  In  de  tweede  maand  brengen  
 de  mandarijnen  der  grootere  steden  een  offer  aan  den  geest  „Than-Noung  die  
 de  eerste  was,  welke  den  menschen  leerde,  de  aarde  te  bebouwen.  Zoo  duren  de  
 offers  voort,  nu  voor  den  een,  dan  voor  den  ander.  De  offers  volgen  elkander  steeds  
 op  in  volgorde  en  niemand  wordt  vergeten.  Het  heir  der  geesten  en  bescher-  
 mers  in  Tongking  is  legio,  zoodat  het ons  veel  te  ver zou voeren,  als wij  langer hierbij  
 bleven  stilstaan« 
 Eigenaardig  is  nog  de  democratie  in  Annam  en  eenigermate  een  kenmerk  van  
 het  geheele  oosten  van  Azie. 
 De  Annamieten  vormen  een  maatschappij,  waarm  alle  burgers  gelijk  zijn.  Men  
 vindt  er  in  theorie  geen  kästen,  geen  geprivilegieerde  klasse.  Alleen  de  Verdienste  
 onderscheidt  de  burgers.  De  mandarijnen  vormen  hier  geen  anstocratische  klasse,  
 zooals  men  dikwijls  ziet,  maar  komen  op  de  meest  democratische  wijze  uit  het  yolk  
 voort.  Het  is  waar,  dat  buitengewone  diensten,  aan  den  staat  bewezen,  door  titels  
 van  adeldom  beloond  kunnen  worden,  maar  het  bestaan  dezer  titels  heeft  geen  
 aristocratische  klasse  geschapen,  zooals  in  de  Eüropeescbe  monarchieen.  Zij  schenken  
 geen  voordeelen,  geen  bijzonderen  invloed  op  het  gouvernement.  Hun,  die  deze titels  
 bezitten,  zijn  op  zijn  hoogst  eenige  vrijheden  van  belastingen  toegestaan en het recht,  
 om  vooraan  te   zijn  bij  de  offlcieele  ceremonien.  In enkele gevallen wordt aan eminente  
 staatsdienaars  het  recht  geschonken,  hun  titel  over  te  dragen  op  den  oudsten  zoon,  
 maar  deze  overdraeht  maakt  hem  nog  niet  erfelijk.  Op  zijn  langst toch kan dit plaats  
 hebben  gedurende  vijf  geslachten,  als  de  bevoorrechte  van  den  hoogsten  adel  was;  
 daarna  gaat  het  recht  weer  verloren. 
 De  bouwkunst  van  Achter-Indie  had  in  den  ouden  tijd,  voornamelijk  onder  den  
 invloed  der  Hindu’s,  een  groote  hoogte  bereikt.  De  grootste  ruinen,  in  Birma,  Siam  
 en  Kambodsja  ontdekt,  verhalen  ons  van  dien  bloeitijd.  Het  härde,  scherpe  en phantastische  
 der  Indische  kunst  was ook hier kenmerkend.  Het schijnt wel, dat de Indische  
 kolonie  in  Kambodsja  den  stoot  aan  die  kunstbeweging in Achter-Indie gegeven heeft.  
 De  oudere  Birmaansche  gebouwen  wijzen  op  een  voorliefde  voor  spitsbogen. 
 De  ontwikkeling  en  kunstliefde  zijn  in  den  loop  der  eeuwen  door  de histone  dezer  
 landen  te  niet  gegaan.  Na  het  dalen van  de macht van Kambodsja is het zwaartepunt  
 der  beschaving  van  zuidelijk  Achter-Indie  naar Siam verplaatst.  De sierlijke klokken-  
 pyramidentorens  van  Ajuthia,  de  oude  hoofdstad  van  Siam,  sluiten  zieh  bij  de  latere  
 ontwikkeling  der  Khmersche  architectuur  aan.  De  kern  der  Khmersche  kunst  was  
 Indisch,  de  vorm  is  echter  gewijzigd.  De  invloed  van  Oost-Azie  is  op het gebied der  
 kunst  niet  diep  in  het  land  doorgedrongen.  De  zin  voor  kleuren,  in  Oost-Azie  zoo  
 levendig,  werd  in Achter-Indie niet ontwikkeld.  Wel schilderen de Birmanen bloemen,  
 doch  daarin  blijven  zij  bij  China  achter. 
 In  kleeding  en  versierselen  zijn  eveneens  de  invloeden  van  het  oosten  en  van  het  
 westen  te  ontdekken.  In  Annam  is  de  kleeding  grootendeels  naar  Chineesch  model  
 gevormd  en  worden  de  Chineesche  schoenen  met  dikke  zolen  gedragen,  enz.  Den  
 staart  dgr  Chineezen  vindt  men  echter  niet  in  Tongking,  doch  wij  moeten  hierbij  
 opmerken.  dat  die  evenmin  in  Zuid-China  nationaal  is.  In  de  oostelijke  streken  van  
 Achter-Indie  draagt  men  het  haar  in  een  rol,  door  een  gesp  verbonden,  of wel  tot  
 een  kroon  gevormd. 
 AZIE.