De Joden van Palestina moet men evenwel niet als de rechtstreeksche nakome-
lingen der oude inwoners des lands besehouwen. Zij vormen grootendeels een
samenvoeging van Hebreeuwsche elementen, die uit verschillende landen afkomstig
zijn en op den aartsvaderlijken bodem een toevluchtsoord gezöcht hebben. Sedert
een -vijftal eeüwen heeft er van tijd tot tijd een terugkeer van Joden naar het
Heilige Land plaats gevonden.
De hernieuwde immigratie van Joden naar Palestina ving aan in 1490, toen van
de uit Spanje en Portugal verdreven Joden zieh een aantal weer naar het Oosten
wendden. De nakomelingen van dezen noemt men de gemeente van Sephardim-
(van Sepharad, d. i. Pyreneesch schiereiland) 1). Zij vormen een zelfstandige
religieuse en politieke vereeniging, zijn door den Sultan, hun landsheer, als zoodanig
erkend, en hebben een door de regeering benoemden Opper-rabbijn aan het hoofd,
die als zoodanig ook een gereehtshof presideert en civiel-rechterlijke vonnissen kan
veilen. De leden van deze familie houden zieh voor de voornaamsten, de nakomelingen
van David, enz. Hoewel dit natuurlijk trotsche inbeelding is, moet toch
gezegd worden, dat de Sephardim’s het hoogst geaeht worden en een soort van
Israelitischen adel uitmaken, die iets in zieh omdragen van de Spaansche Grandezza.
Zij hebben daartoe in zekeren zin eenig recht, omdat zij in ontwikkeling, manieren,
kleeding en karakter boven de meerderheid der overigenilpitmunten. Daarom
besehouwen zij zieh als de bloem van het Jodendom; zij leven van hun stamgenooten
afgezonderd en schrijven dezen niet zelden de wet voor. Zij spreken onder elkander
nog de Spaansche taal en zijn geenszins zoo kruipend in den omgang, als met de
overigen het geval is; zij bewegen zieh -meer in de wereld en hebben smaak en
gevoel voor kunst en wetenschap. In vele opzichten zijn de Sephardim’s de anti-
poden van de Poolsch-Russische en Duitsche Joden, die een koeterwaalsch spreken
en er een soort van godvruchtige pieteit in zien,i dat zij zieh van niet-Joden streng
verwijderd houden.
De tweede groote klasse vormen de Aschkenazim's 2), d.i. sedert het begin dezer
eeuw uit Duitschland, Oostenrijk, Rusland en de Donaustaten geimmigreerde Joden,
wier bescherming door de verschillende regeeri'ngen is aanbevolen. Zij zijn noch in
politiek, noch in confessioneel opziebt nauw aaneengeslöten, en staan zelfs tot de
ver boven hen staande Sephardim’s in geen altijd vriendschappelijke verhouding. Hun
internationale taal is eän eigenaardige vermenging van Duitsch en Hebreeuwsch, het
zoogenaamde „Daidsch”, en zij achten die taal als een palladium, als een heilige
erfenis. In hun verkeer met Christene'n en Türken moeten zij zieh echter van de
Arabische landtaal bedienen.
De gemeenschappelijke belangen der Aschkenazim’s worden, hoewel niet officieel,
dan toch met kracht behartigd door de „Alliance Israelite Universelle”, in 1860 te
Parijs opgeriebt,' welke in Jeruzalem een hoofdvertegenwoordiger heeft. Daar de
meerderheid der Aschkenazim’s arm is, steunen zij veel op de weldadigheid van
genoemde vereeniging.
Doch ook vermögenden wijzen de aalmoezen, hun uit den vreemde toegezonden,
niet af. Zij besehouwen deze als een soort van vergoeding voor hun verblijf in de
heilige steden, en als zij voor hun veraf zijnde geloofsgenooten bidden, is daarmede
alles in orde, meenen zij.
Zelfs oefent de roep, die van deze uitdeelingen uitgaat, een groote aantrekkelijk-
heid op de Joden elders, en daardoor komen er telkens nieuwe Joden in het land.
Aldus wordt de Jodenbevolking niet met de beste elementen vermeerderd en neemt
het aantal bedelaars toe, die een treurig bestaan leiden.
De levensomstandigheden der Aschkenazim’s zijn over het algemeen treurig en
armoedig, vooral wat het uiterlijke betreft. Meestal hebben zij hun verblijf in smalle
straten, donkere, smerige hoeken, waar licht en lucht ontbreken, waar zindelijkheid
niet bekend schijnt. Er schijnt zelfs een tegenzin tegen meer zindelijkheid en grooter
1) Zoo genoemd naar Obadja 20, volgens welke een streek, waarheen verbannenen gebracht werden,
Sepharad genoemd werd. De rabbijjnen der middeleeuwen verstünden hieronder conventioneel h e t
Pyreneesche schiereiland.
2) Zoo genoemd naar Aschkenas (le Mozes 10, 3) welke uitdrukking volgens Joodsche overlevering
de Germanen, later de Dnitschers in den tegenwoordigen zin beteekent.