lang zoo vredelievend naast elkander bestaan hadden, zoo nauw waren samengegroeid.
ie scheidmg blijkt officieel uit de instelling van een Shinto-ministerie van eere-
dienst (Jingishö).
a C o n i u c i o n i s m e wepd door deze politieke omkeering minder getroffen, hoewel
i + ^Jn^°““ ervorm^D8’ °ok hiertegen gericht was. De zegevierende Samurai’s, die
net Shogunaat omverwierpen na 1868, waren vervuld van den geest der Confu-
ciomstische ethica, volgens welke zij hun begrippen van deugd en plicht regelden.
Zoo bestond er ongeveer toUl873 een strijd tusschen Shintöisme en Buddhisme, welke
ten nadeele van het laatste uitviel en waarbij het Confucionisme zieh bij het Shintoisme
aansloot. Het Buddhismus verloor, het Shintoisme won en het Confucionisme bewaarde
zijn plaats.
j^a 1873 is die verhouding verändere!. De Europeesche invloed deed zieh meer
gelden, de Westersche begrippen en meeningen omtrent religie, wetenschap, enz.
wonnen meer veld en leidden de beweging in andere banen.
De uitbreiding der Europeesche begrippen en wetenschap, welke nu volgde, deed
bovenai den Chineeschen invloed afbreuk, en hierdoor werd het Confucionisme aan-
getast. Met den val van het feudalisme verloor het den historischen grondslag, waarop
het berust had, en een tijdperk van verval brak aan.
Ook het Shintöismus gaat achter uit met de verbreiding der Westersche begrippen
in Japan. In den tijd der invoering van, spoor wegen en telegrafen en van de vast-
steliing van allerlei moderne wetten heeft men voor het Shintöismus geen tijd en
aandacht over. De poging, om het van staatswege door een hervorming weder op
cle been te brengen, had geen gevolg. Het Shintöismus werd als ingebalsemd in een
hoek gezet.
Daarentegen wint het Buddhismus na 1873 meer terrein. Murakami Sensho schrijft
dit in zijn geschiedenis van het Buddhismus hieräan toe, dat, hoe beter men met
Amei ikaansche en Europeesche vferhoudingen bekend wordt, men ook de religie meer
en meer als een socialen factor leert erkennen. Uit die erkentenis kwam het streven
eener party voort, vooral geleid door Fukuzawa, om het Christendom tot staatsgods-
dienst m Japan te verheilen dat in deze periode wakker werd. De regeering ver-
zette zieh hiertegen en trachtte het Shintöismus te hervormen, voor den tijd geschikt
te maken en tot nationalen godsdienst te doen worden. Dit streven mislukte en het
nationale bewustzijn verzette zieh eveneens tegen een vreemden godsdienst als het
Christendom.
In deze omstandigheden werd aan het Buddhisme, een sedert eeuwen in Japan
ingeburgerde religie, die een groote mate van kneedbaarheid bezit en zieh dus
gemakkelijk naar alle omstandigheden en eischen der nieuwe inzichten kan voegen
meer de aandacht gewijd. • " ■
Daarbij kwam dat, hoe meer de nieuwe regeering vastheid verkreeg en de herin-
nenng aan het Shogunaat door de nieuwe gebeurtenissen op den achtergrond geschoven
werd, ook de ongunst, waarin het Buddhisme na de restauratie verkeerde, meer en
meer verdween. Aldus kwam het Buddhisme- in_de_gunst_em nam het toe in macht.
Evenwel was dit geen toeneming van de macht der Buddhistische priesters: dezen
met ^eweging als zoodanig heel weinig te maken. Yooral werd het'
Buddhisme bevorderd door de leeken, die daarin een godsdienst zagen, het best voor
de eischen des tijds geschikt.
Het Shintö-ministerie van eeredienst (Jingisho) werd in 1876 afgeschaft en in
plaats daarvan werd een algemeen Ministerie van geestelijke aangelegenheden (Kyobusho,
gegrondvest. - .. : ■ ■
Doch naast het Buddhisme maakte ook het Christendom vorderingen, terwijl in
dezen tijd de Europeesche invloed op elk gebied der geestesontwikkeling overheer-
schend was, waarbij zoowel Buddhisme als Confucionisme en Shintoisme op den
achtergrond traden. '
Ook hierop volgde weder reactie en een omkeering of wijziging der meening. Dit
geschiedde omstreeks 1889. Na den bedwelmenden roes, waarin de Westersche
beginselen en wetenschappen de Japaneezen hadden gebracht, volgde uit den aard
der zaak ontnuchtering en verkoeling. De Westersche nieuwigheden brachten geens-
zins al die voordeelen en verbeteringen, welke men verwacht had. Bedenkelijke
verschijnselen van ruwheid, ongebondenheid en ongehoorzaamheid ontwikkelden zieh
met al dat nieuwe in het volkskarakter. Ook tegen het Christendom richtte zieh de
ontevredenheid en in deze omstandigheid werd weder meer de aandacht gewijd aan
de oude religies, aan de oude toestanden en beginselen, welke te snel op den achtergrond
waren geschoven. De wetten en verordeningen liepen den volksgeest te ver
vooruit._ - . •
Deze reactionnaire nationale beweging komt ieder der drie oude stelseis: Contucio-
nisme, Shintöisme en Buddhisme weer ten goede. I I
Het Buddhisme neemt sedert 1889 steeds aan invloed to e ; er ontstaan vereemgingen
tot bevordering van het Buddhisme, die tijdschriflen uitgeven, om propaganda voor
deze leer te maken. De ■ Reform-Buddhisten trachten het Buddhisme te hervormen
tot een systeem, dat aan alle religieuse en wetenschappelijke d>ehoeften voldoet.
Ook 'Confucionisme en Shintöisme nemen weer toe in beteekenis; het laatste
heeft een nationalen achtergrond. En naast deze wordt voor het Christendom veel
propaganda gemaakt, alsmede ■ voor Europeesche philosophie ep wetenschap.
De geestelijke ontwikkeling in Japan gedurende de laatste jaren levert ons een
beeid van verschillende stroomingen, die elkander doorkruisen, en waarvan nu de
eene, dan de andere weder overheerschend is, H M
In 1890 telde men in Japan 193,242 Shintö-tempels met 14,767 priesters bij tien
verschillende sekten. . ■
In 1893 telde men in Japan 12 Buddhistische sekten met 71,839 tempels, 36,247
kapellen, 52,054 priesters en 744 nonnen. De hoofdzetel van het Buddhisme is Kioto.
Het aantal Christenen hedroeg in 1893:103,600, waarvan'45,000 Roomsch-Katholieken
waren, 21,200 tot de Grieksche en 37,400 tot de Protestantsche kerk behoorden.
Tegenwoordig- zijn in Japan 25 Engelsche en Amerikaansche zendelinggenootschappen
op 71 stations, en sedert 1885 ook de Duitsche algemeene „Evangelisch-Protestantsche
Missionsverein”. De tot het Christendom bekeerden hehooren hoofdzakelijk tot de
volksklässe.