vormden plotseling een nationale eenheid, welke den wil van een onbeperkt
gebieder gehoorzaamde.
De idee der gemeenschappelijke religie met een gemeenschappelijken opperpriester
verbond de stammen tot een politiek organisme, dat zieh met verrassende snelheid
eigenaardige levensvormen schiep. Ook hierin ligt een der oorzaken, waardoor het
uiterlijke leven in de Muzelmansche landen zoo groöte overeenkomst heefl, dat de
Muzelmannen geheele volken konden arabiseeren.
* * * I
De bedienaars van den godsdienst zijn, nl. in Turkije, (elders, bijv. in Egypte is
het iets anders) in vijf klassen verdeeld, die de namen Scheik, Chatib, Imäm,
Moeddzin en Kaijirn dragen. De Scheiks zijn gewone predikanten in de moskeeen;
iedere moskee heeft den hären, die des Vrijdags na den dienst een preek moet
houden, gewoonlijk bestaande in de voorlezing van een verhandeling over zedeleer
eeredienst, enz. Gebaren veroorlooft de preker zieh niet, om de'Christenen niet na
te volgen. Ook op andere dagen wordt er nog gepreekt; het aantal preeken in elke
moskee is bepaald door stichtingsbrieven.
De Chatibs verrichten den dienst op Vrijdag; de Imams gaan voor in de vijf
dagelijksclie gebeden; de Moeddzins roepen de bid-uren af en de Kaijims zijn
moskeedienaars. Een bijzondere kleeding dragen de geestelijken niet; alleen door
den vorm van hun tulband, die verschilt naar den rang, dien ieder heeft, onder-
scheiden zij zieh van de leeken. In enkele landen, bijv. in Egypte, vormen zij zelfs
geen bepaalden stand van de maatschappij en is hun inkomen zoo laag, dat zij op
andere wijze den kost moeten verdienen. Gewoonlijk zijn zij tevens drogisten, onder-
wijzers, kooplieden, enz. Zij, die geen vaste bezigheid hebben, verhuren zieh, om den
Koran bij particulieren op te zeggen.
*
Hoewel de Islam in het uiterlijk en in godsdienstvormen en eeremonieel dezelfde
is, heeft bij toch in het inwendige vele ontaardingen ondergaan. Het orthodoxe
godsbegrip der eerste eeuwen was ruw, anthropomorphistisch, doch dogmatisch vast
begrensd; dat van den lateren Islam was door mystiek onbepaald geworden. Het
religieuse stelsel van den Islam was in de eerste tijden streng positief, apodictisch,
afgesloten, vast als uit staal gegoten en scheen slechts gebroken, niet gebogen te
kunnen worden. Onder den invloed der latere leeringen, philosophieen en uitleg-
gingen werd dat begrip onzeker, vaag van omtrekken, en verkreeg het allerlei vormen.
Toen was de weg opengesteld voor onzinnige dweperij. „Jeder überspannte Kopf,"
der es verstand, halbwegs correete Verse zu machen, konnte nur leicht nicht bloss
für einen Poeten, sondern auch für einen gotterleuchteien Sufy gelten. Jeder verrückte
Derwisch musste nun unbezweifelt wie ein Heiliger verehrt werden,” zegt
Alfred von Kremer.
In dien tijd valt de oprichting van de meeste Derwisjen-orden, soorten mon-
nikenorden, die in hun kloosters leven. Hoezeer ook met den geest van den Islam
in strijd, hebben zij spoedig ingang verkregen. Vooral het Oosten leent zieh voor derge-
lijke verschij nselen.
Twee-en-dertig voorname monnikenorden telt men in Turkije. Elke heeft haar
eigenaardige Statuten en gebruiken, die door den stichter vastgesteld zijn; zij onder-
scheiden zieh ook door een bijzondere kleeding De kloosters, die over het geheele
rijk verspreid zijn en elk twintig, dertig of veertig monniken of Derwisjen hevatten,
welke onder het opzicht van een Scheik staan, zijn over ’t geheel rijk door de giften
en legaten van vrome zielen. Aan de Derwisjen wordt echter niets dan voedsel en
huisvesting gegeven. Ieder eet in zijn cel; het is evenwel niet verboden, dat eenigen
bij elkander eten. Aan de gehuwden wordt een bijzondere woning toegestaan, maar
zij zijn verplicht eens of tweemaal per week in het klooster te slapen, vooral gedurende
den nacht, die aan hun dansen voorafgaat. Zij moeten zelf zorgen voor hun kleeding
en daarom oefenen velen een handwerk uit; enkelen schrijven boeken over. In
Egypte zijn de Derwisjen zeer talrijk; hier zijn het meest allen kooplieden, hand-
werkslieden of landbouwers, die slechts van tijd tot tijd aan de ceremonien der orde
deelnemen. Het is hekend, dat de Egyptische regeering veel te strijden heeft tegen
de Derwisjen in het zuiden des lands.
Hoewel het alle bedelorden zijn, bedelt slechts een in het openbaar, de orde der
Bektasjis. De Derwisjen zijn door geen gelofte gehonden; het Staat hun vrij, tot
een andere orde over te gaan, zelfs om het kloosterleven vaarwel te zeggen en een
beroep te kiezen. Doch zelden maken zij van deze vrijheid gehruik.
Het is een geestdoodend leven, dat de Derwisjen leiden. De Statuten van hijna
al hun orden schrijven voor, dat elke Derwisj dagelijks meermalen de zeven eerste
namen van Allah moet opzeggen. Zij hestaan in deze woorden: 1 Er is geen god