doordien zij aan het plompe gezicht met het kort gehouden, borstelige, zwarte haar
door het blauw verven der bovenlip den schijn geven, alsof het door een knevel
gesierd wordt.
Dr. Scheube kom't tot het resultaat, dat het Mongoolsche type moeielijk in de
Aino’s te ontdekken valt, en dat zij integendeel in haargroei, stand der oogen,
vorming van den neus en het ontbrekend prognathismus van de Mongolen zijn te
onderscheiden. In denzelfden zin oordeelt H. v. Siebold, als hij zegt: „Die ganze
Physiognomie und Gestalt der Aino hat wenig Mongolen-ähnliches; vielmehr war
der Totaleindruck, den dieselben auf mich machten, der eines unter unglücklichen
Verhältnissen befindenden Europäers. Ich hatte das Gefühl, welches sich auch bei
ihnen Bahn zu brechen schien, dass ich mich nicht unter einer fremden Race
befände, und ich kann, so seltsam es auch erscheinen mag, nicht umhin, die Aino
mit Russischen Bauern zu vergleichen. (Zeitschr. für Ethnologie 1881).
Zooais uit het bovenstaahde va.lt af te leiden, is het vraagpunt der rasindeeling
bij de bewoners van het Japansche Rijk nog niet beslist uitgemaakt. Wij zullen
ons met dit probleem niet verder bezighouden, doch tot het beschrijven van de
karaktereigenaardigheden en het sociale leven der Aino’s overgaan.
* * SfS
De Äino’s worden door de meesten, die met hen in aanraking kwamen, beschreven
als vriendelijke, goedhartige, beleefde, welwillende en eerlijke lieden. II v. Siebold
zegt, dat hij, na lang samenzijn met de Aino’s, omtrent hun karakter alleen de
woorden van Laperuse en Krusenstern kan herhalen, als zij zeggen: „Ihre Sitten
sind sehr sanft, und, wenn sie Hirten wären, so würde ich mir keine andere Vorstellung
von den Patriarchen machen können. Einigkeit, Stille, Gutmütigkeit, Bereitwilligkeit,
Bescheidenheit alle diese wirklich seltenen Eigenschaften, die sie keiner
verfeinerten Cultur zu danken haben, sondern welche nur die Gefühle ihres natürlichen
Charakters sind, machen, dass^ich die Aino für das beste von allen Völkern
halte, die ich bis jetzt kenne.” Doch” Von Siebold moet er, helaas I bijvoegen, dat
de invloed der op hen toedringende beschaving, evenals in vele landen, ook op hen
verderfelijk .gewerkt en in vele opziehten meer de siechte dan de goede eigenschappen
ontwikkeld heeft. Reeds tegenwoordig bemerkt men een groot verschil in karakter
en houding tusschen de natuurlijke Aino’s en hen, die veelvuldig met de Japaneezen
in aanraking komen. De opreehte, opene en goedhartige Aino verändert dan niet
zelden in een onnatuurlijk kruipend, overdreven beleefd individu.
Hoe beminnelijk het karakter der Aino’s oök mag zijn, zij hebben een eigenschap,
welke den omgang met deze lieden uiterst lästig maakt voor de Europeanen. Dat
is hun verregaande vuilheid. Den terecht hooggeprezen zin voor reinheid bij de
Japaneezen zoekt men bij de Aino’s vruchteloos. De Aino is niet gewoon, zijn
lichaam ten behoeve van reiniging met het water in aanraking te brengen, en het
moet een geluk genoemd worden, als hij bij de vischvangst of andere bedrijven xoms
het water over de handen voelt stroomen. Ook het gemis van bruggen bij het
overtrekken der vele kleine stroomen noodzaäkt hen soms, zieh in het water te begeven.
Over ’t geheel bedekt dan ook een dikke laag vuil de huid der Aino’s en bij den
buitengewonen haargroei is die de verblijfplaats van een talrijk ongedierte, dat daarin
een lusthof vindt. Ook de reuk, die hiervan uitwasemt, is voor den Europeaan
onuitstaanbaar.
Het karakter der Aino’s is in vele opziehten geheel in tegenstelling met dat der
Mongolen. Uit de handelwijze en de oorspronketijke wetten der Aino’s schijnt een
groote afschuw van alles, wat gruwelijk en wreed is, tespreken, watbij de Chineezen
niet het geval is, zooals wij zagen. Tegenover grijsaards en zieken zijn zij buiten-
gewoon hulpvaardig. Moord schijnt onder hen niet voor te komen, en ook lichtere
overtredingen en diefstal behooren to t'd e zeldzaamheden. Zelfs dooden zij geen dier,
zonder gelijktijdig den grooten geest een offer te brengen, om zieh daardoor met
dezen te verzoenen.
De kinderliefde is een echte karaktertrek der Aino’s. Met teedere liefde verzörgt
de moeder haar kinderen, die zij nooit slaat. Bij de vrouwen is het schaamtegevoel
hoog ontwikkeld.
Het familieleven der Aino’sT s door de günstige karakter-eigenschappen van het
volk zeer gelukkig. In het huiselijk verkeer wordt niemand bijzonder bevoorrecht,
eyenmin als aan iemand een bijzondere staat van ondergeschiktheid wordt aange-
wezen. De vaderlijke macht en autoriteit zijn natuurlijk heerscfiend en leidend, even-
wel zonder, zooals in Japan het .geval is, de eenige wet te zijn.
De toestand der vrouw is bij de Aino’s veel gelukkiger en beter dan in Japan; in
familieaangelegenheden heeft zij bij de Aino’s grooten invloed. De vrouw is J 001 “ e
dochters, wat de vader is voor de zoons. De moeder geeft haar dochters onderncht
in alle huishoudelijke werkzaamheden, bovenal in breien en weven. De zoons moeten
reeds in de vröege jeugd den vader in het bosch, op de rivieren en op de vrije zee
vergezellen, om van hem de kunst te leeren, met den boog te schieten en visch te
vangen. De gehoorzaamheid der kinderen* een gehoorzaamheid zonder vrees, wordt
bij de Aino’s, evenals bij de Japanneezen, hoog geroemd.
Het huwelijk Staat bij de Aino’s . ook hooger dan bij de meer beschaafde volken
van het Oosten. Evenals bij de Chineezen wordt dit uitsluitend door de ouders tot
stand gebracht, maar het is bij de Aino’s tevens een zaak tusschen de jongelieden
zelf. Alleen als dezen er mede instemmen en zij van da ouders de toestemmmg
verkregen hebben, wordt het huwelijk voltrokken. In de meeste. gevallen worden
de huwelijken gesloten tusschen personen van dezelfde streek, doch zelden tusschen
leden van dezelfde familie.
De huwelijken tusschen de Aino’s hebben vroegtijdig plaats, voor de mannen ge-
middeld met 18, voor de vrouwen met 16 jaren. Doch ook vöör het huwelijk bestaat
er een vrije’ omgang tusschen jongelieden van beiderlei kunne, en niet zelden woiden
kinderen uit die betrekkingen geboren. Dit staat evenwel bij een meisje een later
huwelijk niet in den weg. De onder die omstandigheden geboren kmderen blijven
tot het vierde of vijfde jaar bij de moeder, die van den vader eenig geld voor de
opvoeding ontvangt, en daarna neemt deze hen bij zieh in huis.
Hoewel de polygamie geoorloofd is, bezitten de Aino’s toch meest slechts een
vrouw. De man geeft bij het huwelijk voor de verworven bruid een tegengeselienk
aan de ouders, doch dit wordt nooit vooraf bedongen. Bijzondere feestelijkheden
hebhen bij het huwelijk niet altijd plaats. De jonggehuwden leven gewoonlijk zoo
lang bij de ouders van den echtgenoot, tot het eerste kind geboren is. Daarna
vestigen zij een eigen huishouding. Ook staat het hun vrij, in geval zij kinderloos
blijven, een kind aan te: meinen. Bovenal wordt er steeds gehoopt op een zoon
als eerste kind. Deze zoon, als eerstgeborene, erft onder gewone omstandigheden ook
de geheele bezitting der ouders, met uitzondering van .het huisraad, dat aan de dochters
ten deel valt. Het staat den vader echter vrij, enkele zaken ook aan de andere
kinderen te vermaken.
De Aino’s zijn gehecht aan hun oude patriarchale gewoonten en zeden, aan hun
eenvoudige gereedschappen en wapens, die vooral voor de vischvangst en de jacht
dienen. Met weinig zijn zij tevreden; om landbouw en tuinbouw, ook daar, waar
de bodem hiervoor geschikt is, geven zij weinig. Alleen heeft het voorbeeld der
onder hen levende Japanneezen enkelen er toe gebracht, hier en daar wat gierst en
boonen te verbouwen. ,
De kleeding der Aino’s heeft voor de mannen en de vrouwen bijna denzelfden
snit. De hoofddracht vormt het opperkleed, dat wel iets op een kamerjapon lijkt,
doch met veel nauwer mouwen. De stof, waaruit dit opperkleed gewoonlijk vervaar-
digd wordt, is van boomschors geweven, en heet „atushi”. Van voren dragen zij het
ltleed open,' doch om de lendenen snoeren zij het vast met een koord. De zoomen
van hun kleed worden dikwijls versierd met strooken van blauw katoen, die zij van
de Japanneezen köopen, en waarop zij figuren borduren. Ook de daarvoor noodige
naalden en draden ruilen zij van de Japanneezen tegen huiden.
Aan den gordel om het middel hangt aan de linkerzijde een versierd mes m een
scheede van hout, en bij de mannen nog een tabakszak van berenvel of berkenbast,
en een pijp,' meestal van Japansch maaksel. In den tabakszak vindt men steeds een
tondeldoos met een vuursteen. De voeten der Aino’s zijn doorgaans onbekleed; alleen
bij hevige koude worden kousen uit hertenvel of andere stof gedragen met Sandalen,
en in den winter sneeuwschoenen. Het hoofd bedekken zij in den winter met een