
 
        
         
		voorover  gebogen:  een  symbolische houding,  overeenkomende met die voor de geboorte  
 en  wijzende  op  de  wedergeboorte.  B  ■ 
 sJ f ° dn :   ¡ H M  B B   js,  vangen  een  groote. menigte bijgeloovige  formaliteiten  
 aan.  B ij  bet  uitdragen  uit  bet  huis  wordt  bet  lijk  onder  een  boog  van  geheiligd  
 bamboes  doorgedragen,  waardoor  de  booze  invloeden  worden  teruggehouden  in  het  
 serfh u is.  Bonzen,  van  rozenkransen  voorzien,  openen  de  processie;  daarop  vöken 
 e  bloedverwanten,  in  bet  wir  gekleed,  het  hoofd  met  eeneenvoudigen  stroohoed  
 w T r ’  ■  ge  agen  'w?rdt ;.,tot  de  reinigingsplechtigheden  zijn  afgeloopen.  Bij  de  
 be  rafems  van  een  aanzienhjken  krijgsman  mögen  de  paarden,  in  witte  dekens  ge-  
 huld  en  in  treurigen  optocht  geleid, niet ontbreken,  evenmin als  de  zwaarden, wapens  
 en  bameren  van  den  overledene. 
 De  lijkenverbranding  is  in  Japan  reeds  meer  dan  tweeduizend  jaren  gewoonte  
 en  hoewel  zij  een  tijd ang  verboden  werd,  heeft  zij  sedert  1874  ong^veer weer veel-  
 vuldig  piaats.  De  lijkenverbranding  is  echter  geen  oorspronkelijk  Japansche  o-e-  
 gewoonte  en  evenmin  hangt  die  met  hun  religie  samen.  Sedert  de  7e  eeuwDna  
 n   Ü/hT-  lijkenverbranding  piaats,  dus  een  eeuw  na  de  invoering  van  het 
 dat  "J  f V an! ang\i  Een  beroemd  Priester  had  namelijkgewenscht, 
 le is te n   wil  Q  J?-  yerbrand  zou  worden,  en  zijn  leerlingen  volbraehten  dien  
 aatsten  wil.  Spoedig  werd  dit  voorbeeld  algemeen  gevolgd  bij  de  hoogere  standen.  
 Zelfs  b eschouwde  een  Buddhistische  sekte,  die  der  Ikke  shin  shu,  het  als een phcht, 
 dnnde^,  fß  t e , verbrand®“;  Daar  ¡ g l   Buddhisme  er  overigens  niet  aan  denkt,  de  
 docken  te  verbranden,  blijkt  ook  hieruit,  dat  deze  leer  in  Japan  een  eigenaardige  
 ontwikkeling  erlangde.  9 
 Bijna  twaalfhonderd  jaar  bleef  die  zede  in  stand,,  doch  in  4654  kwam  men  er 
 I l M N T V 0? !* ? -  barbaarsch  eJ j  sedert  bleef  lijkenverbranding  aileen  in zwang  
 bij  genoemde  Buddhistische  sekte.  Thans  evenwel  is  deze  gewoonte  weer  algemeen  
 geworden  bij  de  Buddhistische  sekten.  T   8 
 In  de  oudheid  had  de  verbranding  piaats  onder  den  blooten  hemel;  thans mag dit  
 met  meer  geschieden.  Töch  heeft  men  daarom  nog  niet  de  west-Europeesche  in-  
 611  gesF.bledt  bet  °P  eenvoudige  wijze.  De  verbrandingen  hebben  piaats  
 bij  nacht,  gewoonlijk  na  8  uur.  Den  volgenden  morgen  vinden  de  bloedverwanten  
 dan  de  beendeten  en  asch,  welke  zij  halen,  om  ze  in  een  tempel  te  laten  in-  
 zegenen  en  daarna  te  begraven.  In  vele  gevallen  worden  de  tanden  afzonderliik  
 genomen,  om  ze  m  de  geboortestreek  van  den  overledene  te  begraven.  Ook  komt  
 het  voor,  dat  alle  beenderen  in  de  geboorteplaats  begraven  worden. 
 * 
 Van  de  geestelijke  eigenschappen  der  Japaneezen  valt  geen  zoozeer  in  ’t  oo<r  
 als  de  wijsneuzigheid  der  Japansche  jeugd.  De  Japansche  iongen  van  12  ä  13  jaren  
 verkoniligt  reeds  staatkundige  theorieen  met  een  overtuiging,  welke  ver  boven  dien  
 eettijd  gaat  De  oorzaak  van dit  verschijnsel  hgt  gedeeltelijk in  de  opvoeding  der 
 jeugd.  De  boeken,  welke  men jongen  knapen  reeds  ter  bestudeering  geeft,  zijn  de 
 Confuciaansche  klassieken  Zoo begint  bij  den  Japanees  zijn  studie  met  äbstracte 
 ideeen  waärmede  vyij  emdigen. Aldus  neemt  de  jonge  leerling  reeds  oude-mannenwijsheid  
 op,  doch  die vroege  kenms met wetenschappelijke vragen  en  grondbeginselen  
 met  theorieen  over  levensopvatting  en  moraal  hebben  een  geestelijke  vroegrijpheid  
 ten  gevolge,  die  tot  waanwijsheid  leidt.  Zoo  heeft  die  vroegtijdige  Studie  der  oude  
 wijzen  meer  nadeel  dan  voordeel  gehad;  het  heeft  een onpraktischen  zin ontwikkeld  
 die  hefhebbert  in  theorieen. 
 Uit  die  opvoeding  is  ook  het  ontstaan  van  het  wilde  journalisme  en  van  de eigenaardige  
 gedaehtelooze  redeneeringen,  welke  Japan  in  den  laatsten  tijd  kenmerken,  
 te  verklären.  Geen  land  bezit  zoovele  scharen  van  jonge  politici  als  Japan;  twintig-  
 jangen,  die  reeds  als  leidende  journalisten  of  als  volksredenaars  optreden,  zijn  hier  
 geen  zeldzaamheid.  Er  is  geen  land,  waar  mannen,  die  vaardig  theorieen  weten  op  
 e  werpen  of  te  verdedigen,  zoo  gemakkelijk  den  naam  van  geleerdheid  verkrijgen  
 standen  z l f 11’  bangt  samen  met  de  jeugd  van  het  rijk  en  van  de  toe- 
 Bij  genoemde  eigenschap  sluit  zieh  aan,  dat  de  Japanees  onpraktisch  is.  Mannen 
 van  opvoeding  hebben  er  bepaatdelijk  tegenzin  in,  ondernemingen  te  leiden  met  het  
 doel  om  geld  te  verdienen.  Het  leven  van  hem,  die  zijn  brood  verdient,  schijnt  den  
 Japanees  een  treurig en gedrukt bestaan toe.  Die verachting voor geldelijk voordeel aan-  
 brengende  ondernemingen  is  sedert  lang  een  uitkomende  karaktertrek  van  het  volk  
 geweest.  -  De  koopman,  de  geldschieter  en  de  makelaar  worden  als  de  parias  der  
 Japansche  maatschappij  aangezien.  De  voorname  Samurai  zou  liever  gestorven  zijn  
 dan  tot  het  niveau  van  een  man  van  zaken  af  te  dalen.  In  den  bloeitijd  van  het  
 ridderwezen  heerschte  die  meening  overal,  maar  nergens  hield  zij  zoo  lang  stand  
 bij  de  bevolking  als  in  Japan.  Evenwel,  de  nieuwe  geest  doet  in  de  steden,  welke  
 met  buitenlanders  het  meest  in  betrekking  staan,  ook  in  dit opzicht de oude meening  
 verzwakken,  en  de  handelsgeest  met  de  zucht  naar  winsten  breekt  hier  baan. 
 In  het  oog  vallend  is  de  zin  voor  onafhankelijkheid,  die  bij  de  Japanneezen  
 bestaat;  in  dit  land  met  een  eeuwendurend  feudalisme  wordt  het  knechtschap  met  
 verachting  aangezien.  Iemand  mag  gebreken  hebben  en  misslagen  begaan,  als  hij  
 zijn  onafhankelijkheid  weet  te  bandhaven,  blijft  zijn  eer  bewaard. 
 De  Japanees  is  over  ’t   geheel  gelijkmatig  van  natuur,  kalm  onder  alle  omstandig-  
 heden,  vooral  die  van  materieelen  aard.  Groote  financieele  verliezen  verdragen  zij  
 met  een  kalmte,  die  verbazing  moet  wekken.  Dit  staat  in  verband  met  hun  afkeer  
 van  te  werken  voor  geld.  Doch  ook  bij  treurige  sterfgevallen  bewaren  zij  een  schijn-  
 bare  ongevoeligheid,  die  in  strijd  schijnt  met  de  bewijzen  van  liefde voor de hunnen,  
 die  zij  bij  andere  gelegenheden  aan  den  dag  leggen.  Echter  is  de  betoonde  kalmte  
 meer  een  gevolg  van  het  in  bedwang  houden  der  aandoeningen  dan  van  het  gemis  
 van  deze.  .  _ 
 Want  werkelijk  vertoont  de  Japanees  zieh  in  vele  omstandigheden  als  gemoeds-  
 mensch,  ontvankelijk  voor  allerlei  invloeden,  behalve  voor  praktische  overwegingen.  
 Hieruit  is  verklaarbaar, dat  zij e r  niet toe komen, geduldig te  zoeken naar wijsbegeerte  
 en  wetenschap,  maar  met  hun  zeldzame  begaafdheid  maken  zij  zieh  met  handigheid  
 er  van  meester.  _____ 
 Bij  die  begaafdheid  komt  een  zekere- ijdelheid  van "het  Japansche  völk,  waardöor  
 zij  allicht  hun  krachten  overschatten  en  naar roemruchtige  daden streven.  De jongste  
 oorlog  met  China,  mede  uit  die  zucht voortgevloeid,  heeft deze  eigenschap nog gevoed  
 door  den  gelukkigen  afloop.  Daardoor  zal  het  Japansche  volk  in  Oost-Azie  een  rol  
 trachten  te  vervullen,  en  zeker  een  belangrijke  gesehiedenis  krijgen. 
 *  * 
 Hoewel  Europa  vrij  goed  bekend  is  met  de  verhoudingen  in  Japan,  valt  dit  toch  
 niet  te  zeggen  van  de  poezie  en  het  drama  der  Japaneezen.  Het  karakter  en  de  
 eigenschappen  der  Japaneezen  doen  bij  nadere  beschouwing  reeds  vermoeden,  dat  
 diepere  gevoelens  hen  wel  moesten  bezielen  en  dat  zij behoefte zouden hebben, om die  
 uit  te  drukken.  Inderdaad  is  dit  ook  het  geval  geweest,  doch  de  vraag  dient  nu  
 beantwoord  te  worden,  hoe  zij  dat  deden. 
 Bij  de  Japaneezen  wordt  de  lyriek  als  de  eenige  vorm  van  poezie  beschouwd.  
 Doch  wat  den  vorm  betreft  is  de  Japansche  poezie  eentonig,  een  navolging  van  
 vaste  modellen,  en  de  inhoud  is  meestal  even  beperkt.  De  Japansche  taal  mist  de  
 geschiktheid  tot  stembuiging,  welke  noodig  is,  om  de  verschillende  nuanceering  van  
 gevoelens  uit  te  drukken,  en  den  Japanschen  dichters  ontbreekt  door  den  onder-  
 geschikten  socialen  rang  der  vrouw  een  hoofdmotief  voor  de  poezie.  Geen  Japanees  
 denkt  er  aan,  om  als  minnezanger  op  te  treden,  en  de physieke liefde wordt evenmin  
 verheerlijkt.  Het  hooglied  der  liefde  is  in  de  Japansche  litteratuur  onbekend.  Aldus  
 moet  de  Japansche  lierdichter  uit  taalkundige  gronden  altijd  dezelfde  zinswendingen  
 volgen,  wat  de  eentonigheid  in  den vorm veroorzaakt,  terwijl de objecten  der verheer-  
 lijking  altijd  tot  de  natuur  beperkt  blijven. 
 Tegenover  de  natuur  staat  de  Japannees  in  een  intieme  verhouding  en  is  hij meer  
 poeet  dan  onderzoeker  en  waarnemer.  Zelfs  de  moderne  Japanees  neemt  den  hoed  
 af  voor  den  grootschen  Fuji  San  of  de  zon,  die  hij  uit  zee  ziet  verrijzen.  Er  
 zijn  weinig  huizen  of  hotels,  waar  niet  aan  de  wanden  der  vertrekken  een  aantal  
 gedichten  op  de  natuur  zijn  gehangen.  De  Japanees  beziet  de  natuur  met  een  
 verwantschap-voelende  liefde,  ongeveer  als  het  kind  zijn  moeder.