
 
        
         
		buigen.  Naalden,  paarlen  en  bovenal  bloemen,  natuur-  en  kunstbloemen,  sieren  het  
 vrouwelijk  hoofd. 
 Een  ander  eigenaardig  sieraad  in  China  is  het  bezit  van  lange nagels.  Een Francis-  
 kaner  monnik,  Odoric,  die  in  1322  in  China  reisde,  noemt  het  reeds  een  teeken  van  
 welle vendheid  in  Zuid-China,  dat  de  nagels  lang  zijn.  Soms  was  de  nagel  van  den  
 duim  zelfs  zoo  lang,  dat  hij  rondom  de  hand  groeide.  Ook  wijst  Odoric  reeds op het  
 streven  der  vroUwen,  om  door  kleine  voeten  uit  te  munten,  waarvan  Marco  Polo  
 evenwel  geen  melding  maakt. 
 De  arme  Chinees  in  het zuiden  loopt meestal  blootshoofds,  echter als de  zonnestralen  
 te  fei  branden,  hecht  hij  wel  een  waaier  in  den  haarstaart,  die  onder  het  loopen  
 door  de  beweging  een  geringe  afkoeling  schenkt.  Doch  de mandarijnen  verschijnen  
 nooit  zonder  hoofdbedekking  in  ’t   openbaar,  en  vertoonen  daarin  zelfs  een  zekere  
 weelde  en  zin  voor  opsehik.-  Zoo  werden  hun.  stroo-  en  bamboeshoeden  in  den  
 zomer  met  een  zijden  overtreksel  overdekt  en  met  kwasten  versierd. 
 In  den  winter  dragen  zij  kappen  van  vilt  of  laken  met  opgeslagen  randen,  van 
 CHINEESCHE  BARBIER. 
 borduurwerk  en  pelswerk  voorzien,  terwijl  zij  aan hun hoeden het sedert de Mandsju’s  
 ingevoerde  onderscheidingsteeken  van  den  knop  dragen,  die,  al  naar gelang hun  ran»  
 is,  door  rood  koraal,  liohtblauw  glas,  lapus  lazuli,  kristal,  wit  chalcedon  ofgoud(ook  
 verguld)  vertegenwoordigd wordt.  Ook  bij  de ambtenaren  in Tibet heeft de  Chineesche  
 mandarijnendracht  ingang  gevonden. 
 *  * * 
 China  is  een  der  dichtst  bevolkte  landen  van  Azie,  z'ooals  de  kaart  op  pag.  8,  
 aantoont,  vooral  in  de  oostelijke  streken.  Geen  land  der aarde ook, waar  de  bevolkincf  
 zoozeer  in  steden  en  dorpen  is  samengedrongen  als  in  China.  Steden  met  honderd-  
 duizenden  inwoners  vindt  men  er  vele,  en  overal,  waar  dit  mogelijk is, vestigen  zieh  
 de- Chineezen  ook  op  het  land  in  dorpen  bijeen.  Daardoor  zijn  de dorpen  vee-lal-groot,  
 vele  teilen  tot  8000  inwoners.  Er  schijnt  een  natuurlijke  zin  tot  dergelijke  samen-  
 woning  te  bestaan.  In  de  dicht  bevolkte  gedeelten  van  China  vindt  men  binnen  een  
 kring  van  5^-7  K.M.  middellijn  licht  150  &  200 -dorpen.  De  Chinees  is  in  de  eerste 
 plaats  dorpsbewoner;  de  steden  zijn  meer  de  woonplaatsen  van  handelaren,  ambtenai) 
 e ’meeste  steden  in China  zijn omringd door hooge muren van blauwe tichelsteenen.  
 Die  mureri  bestaan,  evenals  de  Groote  Muur,  uit  een  dijk  van  aarde  of  pum,  met  
 tichelsteenen  belegd,  tot  een  hoogte  van  ongeveer  acht  meter,  en  aan  den  grond  tot  
 20  voet  dikte,  terwijl  die  naar  boven  toe  iets  vermindert.  De  borstwering  is  van  
 diepe  kanteelen  voorzien,  maar  zonder  regelmatige  schietgaten.  Bij  elke  poort  vindt  
 men  nog  een  buitenmuur  van  halfronde  gedaante,  waarvan  de  poort  met  recht  
 tegenover  de  hoofdpoort  Staat,  maar  zijdelings  af,  om  de  andere  beter  te beschütten.  
 Boven  de  poorten  zijn  torens  van  verscheidene  verdiepmgen  gebouwd.  Daarm  
 bevinden  zieh  de  k a m e r s   voor de wachthebbende Soldaten.  Op een afstand van  ±  40 M.  
 van  elkander  staan  längs  de  geheele  uitgestrektheid  van  den  muur  flanktorens  of  
 boiwerken  van  dezelfde  hoogte,  ongeveer  30  voet  buiten  den  rmgmuur  uitstekend.  
 Aldus  is  het  uiterlijk  van  de  Chineesche  vestingen.  In  het  noorden  des  lands  zijn  
 echter  vele  boiwerken  wegens  den  ouderdom  en  onvoldoend  onderhoud  geheel  
 vervallen;  alleen  die  der  grootere  steden  blijven  m  beteren  toestand,  hoewel  ook  bij  
 deze  de  teekenen  van  ouderdom  zieh  vertoonen.  Van  de  poorten  der  stad  staat  de  
 zuidelijke  poort  in  hooge  eer;  zij  heet  de  „eerepoort”  en  wordt  m  het  bijzonder  als  
 de  poort  des  keizers”  beschouwd.  Als  de  ambtenaren  hun  post  aanvaarden,  komen  
 zii  door  deze  poort  de  stad  binnen,  en  als  zij  hun ambt nederleggen,  yerlaten  zij  door  
 diezelfde  poort  de  stad  weder.  Door  de  zuidpoort  mag  geen  lijk,  in  een  woord  niets  
 onreins  of onheiligs  vervoerd  worden.  De  zuidpoort  van  Peking  geldt voor zoo heilig,  
 dat  zij  gewoonlijk  gesloten  is  en  alleen  geopend  wordt,  als  de  keizer  hier  doorgaat 
 Ondanks  het  groote  verschil  in  klimaat  is  de  aanleg  der  groote  en  kleine  steden  
 en  de  bouworde  der  huizen  in  de  steden  door  het  geheele  njk  bijna  dezelfde.  Het  
 meest  in  het  oogvallend  bij  al  die  steden  zijn  de  läge  huizen  en  de  smalle  straten,  
 die  gewoonliik  met  steenen  geplaveid  zijn  en alleen geschikt voor voetgangers en voor  
 hen,  die  zieh  in  draagkoetsen  laten  vervoeren.  Wagens  en  njtuigen  ziet  men  in  de  
 meeste  dier  straten  niet.  De  noordelijke  steden  hebben  echter  meestal  breeder  
 straten  dan  de  oude  zuidelijke;  in  Peking  vindt  men  vele  straten  zoo  breed  als  in  
 Europeesche  steden.  Die  geringe  breedte  der  straten |n   de  oude  zuidelijke  steden  
 heeft  dit  voordeel,  dat  zij  in  den  zomer  koel  zijn,  wijl  de  tropische  zon  door  de  
 nauwte  er  niet  in  kan  doordringen.  Ook  worden  zij,  als  dit  wel  het  geval  mocht  
 zijn,  met  zeildoek  overspannen.  In  vele  steden  zijn  ook  de  trottoirs  overwel d,  
 zoodat  men  een  groot  gedeelte  der  stad  door  kan  wandelen,  zonder m  de  zon  te  
 komen  of  aan  den  regen  blootgesteld  te  worden.  .  ..  ,  ,  • 
 In  het  midden  der  straten  vindt  men  niet  zelden  sierlijke drievoudige poorten,  d.i.  
 poorten met drie doorgangen van Vierkanten aanleg, welke men triom/boyen noemt  deze  
 poorten  worden  opgericht  ter  eere  van  hen,  die  zieh  door  hun deugden of bekwaam-  
 heden  boven  de overigen hebben onderscheiden.  Elke  stad is trotseh op de  tnomf bogen  
 voor  haar  groote  zonen,  wier  namen  daarop  aangebracht  zijn.  ., 
 ■  Vooral  de  oude  steden  zijn  nauw  en  bekrompen  gebouwd.  In  het  zuiden  en  
 midden  vindt  men  echter  steden  van  ruinier  aanleg,  die  van  jonger  datum  zijn.  De  
 Taiping-revolutie  in  1850  heeft  hier  onderscheidene  steden  verwoest,  waarvoor 
 nieuwere  in  de  plaats  zijn  gebouwd. 
 De j straten  der  Chineesche  steden  dragen  gewoonlijk  zeer  hoogdravende  namen. 
 Straat  van  het  gouden  gewin”,  „Straat  der  eeuwige  liefde  „btraat  des  langen  
 levenk”  Straat  der  duizend  kleinkinderen”,  „Straat  der  duizepd  gelukzaligheden  , 
 Straat’ van  den  duizendvoudigen  vredte”,  „Straat  van  negenvoudigen  glans  , dit zijn  
 eenige  voorbeelden  van  de  wijze,  w a a r o p   de Chineezen hun  straten noemen.  Sommige  
 straten  worden  echter  ook  op  Amerikaansche  wijze  enkel  met  numrners  aangeduid. 
 De  gewone  woningen  längs  de  straten  der  steden,  alle  van  een  verdieping, hebben  
 gewoonlijk  aan  de  straat  geen  vehsters,  maar  zien  alle  op  binnenplaatsen  uit.  Hiei  
 m  het  binnenste  vindt  men  alles,  wat  het  Chineesche  leven  behagelijk  kan  maken,  
 daar  ziet  men  kleuren  en  vormen  der  Chineesche  kunst  tentoongesteld.  Aan  den  
 buitenkant der woningen wijzen groote  verzilverde of vergulde  platen,  aan weerskanten  
 van  den  ingang  aangebracht,  de  affaire  aan,  die  de  bewoner  dnjft,  terwijl  boven den  
 ingang  door  het  bestuur  der  stad  een  lijst  is  opgehangen  van  de personen,  die m het