
 
        
         
		¡ u s a ¿ oe f t »   %wm« a — l 
 Doch  ook  hooger  taak  wordt  door  de  Tao-priesters  vervuld  X S f e e s t   "  1 
 ; z r «   * * * •  ™ 
 «eldt  alleen  ™or  een  deel van de Taoïstische priesters, die men M l   
 UiL  yn  ' l f   noemen’  uî  tegenste]ling  met  een  ascetische  klasse,  die  men  aeeste  
 H W Ë Ê   aandulden'  De  wereidsche  priesters bewegen  zieh in H W   
 P “   burgers;  zij  wonen  in  huizen  als  ieder  ander,  dragen  geen  biizondere  
 Ueedmg,  behalve  wanneer  zij  dienst  doen,  zijn  geen  ascetei  en  ïaten  zich  als  iéder 
 iS  M B S   Het  asceten,  aie  als  Laotze  m  de  eenzaamheid,  vrn  van  alle  weBrelBdscBhe   boevselrosmchmopt rid™er  
 leven,  woont  in  groepjesy of  m tempels  samen, zoeken hun onderhoud  in het bebouwen 
 van  den  grond,  die  tot  hun  nederzetting  behoort,  en verrichten slecht^eldln  f w ] 
 buiten  hun  kring.  In  memg  opzicht  doet  hun  levenswijze  aan  Buddhistische  mon1 
 mken  denken.  Nimmer  trouwen  zij,  en hun adepten worden  van buiten aanffewoZn • 
 zij  scheren  zieh  de  beide  zijden  van  het  hoofd  kaal,  vereen^en 
 opperklMd6811  1  °P  de  krUm  “   hullen  Zich  gewo°nlijk  in  een  leikleurig 
 Hierarchie  is  in  China  onder  de  priesters  onbekend;  iedere  Taoïstische  nriester-  
 Staat  onafhankehjk  van  zijn  ambtgenooten  in  de  maatschappij.  Van  priesterwiiding  
 in  den  z.n  der  Christehjke  weten  zij  niet,  en  het  beroep  is,  zoogoed  a l s d i t v a f  
 elken  waarzegger,  toegankelijk  voor  iedereen.  8  an 
 .te" 1P<;ls  “   China  hebben  een  geheel  ander  doel dan  een Euroneesch  
 bedehuis.  Men  vmdt  de  tempels  van  straat  tot  straat  en  zij  behooren  als  geineen  
 schappehjk  goed  van  de  geheele  buurt.  Meestal  worden  zij Îpgericht  door  fnsXI  
 vmgen  en  daarvan  ook  onderhouden,  of  ook  wel  uit  vaste  fonHcipn  rio  +"ri  r*i 
 kaar 0prder  1 ° ^   V°°’,  hetn  schoonhouden  en  dat  er  in  voldoende  mate  wierookln  
 kaarsen  gebrand  worden.  De tempelbeheerder is verplicht, de offeranden  te beredderen  
 die  aan  de  afgoden  uit  naam  van  de  gansche  wijk  worden  gebracht  ’ 
 Plaatsen  van  godsvruchtige  overpemzing  en  van  stichtelijke  bijeenkomsten  ziin  die  
 tempels  niet  In  den  regel  worden  zij  siecht  onderhouden,  weJf  een  bev^Hs  van  de  
 onverschilligheid  des  volks  ten  opzichte  van  den  godsdienst.  Daar  zij  meestal  aan  de  
 eedste  gedeelten  der  straten  en  aan  kleine  pleinen  Iiggen,  zijn  zij  de  natuurliike  
 en  gehefkoosde  plaatsen  van  bijeenkomst  voor  leegloopers,  dobbelaars,  koelies  ambu  
 laute  gaarkoks  enz.,  vooral  bij  siecht  weer  of  heeten  zonneschijn.  Köderen  ravotten  
 en  speien  er,  varkens,  kippen  en  honden  azen  er  op  afval  der  keukens  bedelaars  en  
 landloopers  slaan  hier  hun  nachtverblijf  op.  Wel  worden  niet  alle  tempefs  zoo  ont 
 znekf  maar  -a  '  ,  gglng  dat  medebrengt,  is  dit  steeds  het  geval  Niet  zelden  
 zoekt  een  reiziger  m  de  dorpen,  bij  gemis  van  een  hotel,  een  nachtverblhf  in  den  
 tempel  onder  het  oog  van  goden  en  godinnen.  En  het  kan  zelfs  gebeuren  dat  een  
 boer  voor  een  nacht  er  eemge  runderen in stalt,  als hij geen betere huisvesting heeft. 
 *  * * 
 ,  Confucionisme  en  Taoïsme  zijn  in China innig samengeweven.  Het eerste  beheerscht 
 s t e Ä T n 0^ i S T t . geheel’i de  regeering huldigt in  haar officieel godsdlTst-  
 1  den  eeredienst  der  vaderen  als  eersten  en  hoogsten  plicht van  keizer  en  van 
 n   w   n n   ’  ln  verband  hiermede,  tempels  voor  den  wijsgeer en  zijn  volgelinoen  od 
 d e z e r   ? e f t1J  i  J ff  canoniseert  Z,Ü  de  8enii  het  Taoïsme,  erkentdenopperpriester 
 d «  Ä Î & “   SP°  VerdriJVer  h6t Rij k’  en Past ^rschillende  ritualen 
 Beide  leerstelsels  stonden  dan  ook  niet  tegenover,  maar  broederlijk  naast  elkander.  
 Beide  scholen  predikten  zedeleer  en  eeredienst  der  vaderen en  zoo reikten zij elkander  
 de  hand,  in  plaats  van  op  Europeesche  wijze  elkander  te  verketteren.  Van godsdien  -  
 oorlogen  bleef  China  door  alle  tijden  heen  bevrijd.  De  Taoïstische  leer  der  gen  ,  
 onsterfelijkheid,  godendienst  en  spokenbezwenng  kon  voor  de  volgehngen  van  Con-  
 fucius  geen  aanstoot  zijn,  want  deze  wijsgeer  had  zieh  daar  nooit  over  uitgelaten.  
 Zoo  kon  ieder  de  leer  van  Confucius  aanhangen  en  tegelijkertijd  de  lnstellmgen  en  
 gebruiken  van  het  Taoïsme  volgen.  H i e r d o o r   is  nog  op  den  t e g e nw o o r d i g e n   
 dag  elk  Chinees ,   van  den  k e i z e r   af,   C o n f u c i oms t   en  T a o i s t   tegel i jk. 
 III.  H et  Buddhisme  in   China. 
 Het  Buddhisme  is  voor  de. Chineezen  een  plant  van  vreemden  bodem.  De opkomst  
 van  het  Buddhisme  in  Indië  en  zijn  verbreiding  hebben  wij  reeds  beschreven;  hier  
 nog  enkele  woorden  over  de  beteekenis  van  dezen  godsdienst  in  China. 
 Ongeveer  in  de  eerste  eeuw  onzer  jaartelling  had  de  mvoenng  van  het Buddhisme  
 in  China  plaats.  Het  moet  bij  een  blik  op  het  karakter  van  het  Chineesche  volk  
 aanmerkelijk  veel  verwondering  wekken,  dat  een  godsdienstleer  als  van  Buddha  hier  
 zooveel  ingang  vond.  De  hoofdbeginselen  dier  leer,  dat  alles  op  de  aarde  onnut  en  
 ijdel  is,'  dat  ’smeüschen  grootste  geluk  en  hoogste  volmaking  sleehts  gelegen  zij  
 den  terugkeer  tot  het  niet,  tot  het  Nirwana  (zie  pag.  182),  waarbij  men  zieh  moet  
 losscheuren  van  de  wereld,  van  zijn  betrekkingen,  zelfs  van  zijn  eigen lk, zij moesten  
 aanvankelijk  op  de  Chineezen,  met  hun  nüchtere,  praktische  begmselen,  wel  weinig  
 indruk  maken.  De  school  van  Confucius  en  Mencius  had  steeds  leerstellingen  ver-  
 kondigd  omirent  de  verhouding  van  mensch  tot  mensch,  van  vorst  tot  ondeidaan,  
 van  de  ouders  tot  het  kind  en  omgekeerd,  van  den  echtgenoot  tot  de  vrouw,  van  
 den  broeder  tot  den  broeder, van den vriend tot den vnend, praktische, reeele leenngen  
 en  voorschriften,  die  waren  te  volbrengen  in  verband  met  het  leven,  maar  voor  de  
 diepzinnige  bespiegelingen  en  de  ascetische  denkbeeiden,  die  m  Indie  hadden  post-  
 gevat,  wls  China  niet  de  geschikte  bodem.  De  Chmees  was  te  gehecht  aan  het  
 stoffelijke,  had  te  veel  wereldzin,  was  te  arbeidzaam  en  verständig,  om  heil  te  zien  
 in  de  losscheuring  van  de  wereld,  in  het  Nirwana,  m  totale  vermetigmg.  Ook  zijn  
 eeredienst  der  voorvaderen,  een  uitvloeisel  van  het  geloof  aan  een  voortbestaan  na  
 den  dood,  van  het  streven,  om  door  kinderen  en kindskmderen  de nj  van het geslacht  
 voort  te  zetten,  was  geheel  in  strijd  met  de  Buddhistische  leer  en  haar  stelsel  van  
 monnikenleven.  Een  groote  slagboom  voor  de  Propaganda  van  het  Buddhisme  was  
 in  China  de  totale  afwezigheid  van  den  geest  van  wereldhaat,  die  het  oude  Indie  
 bezielde.  De  gezonde  volksgeest  en de sociale lnstellmgen m het oude China, op gezonde  
 beginselen  berustend,  hadden  geen  plaats  gelaten  voor een  ziekelijken,  zwakken geest.  
 Nooit  werd  in  China  het  zaad  van  wereldhaat  uitgestrooid,  zooals  in  Brahmaansche  
 landen,  nooit  werd  er  het  volk  met  afkeer  van  de  wereld  vervuld.  .  ^ 
 Doch  met  voorbijgaan  van  die  hoogere  philosophische  begmselen,  had  de  leer  
 van  Buddha  toch  elementen,  welke  de  Chineezen  aantrokken.  De  leer,  dat  geen  
 käste  of  stand  van  het  verwerven  van  het  hoogste  geluk  was  uitgesloten,  dat  er  
 geen  onderscheid  was  tusschen  voornamen  en  geringen, njken  en armen,  het  beginsel,  
 dat  de  leer  van  Buddha  was  als  het  water  „hetwelk  voornamen  als  geringen,  njken  
 als  armen,  goeden  als  siechten  wascht  en  allen  zonder  uitzondenng  rein  maakt,  
 deze  leer  moest  wel  eenigen  bijval  vinden  bij  het  Chineesche  volk,  dat  door  Coniu-  
 cionisme  en  Taoïsme  in  een  leer  van de erkenning der menschenwaarde was opgevoed. 
 De  godsdienstleer  van  Buddha  zou,  praktisch  toegepast,  de  maatschappij  te  gronde  
 gericht  hebben,  en  voor  die  toepassing  was  de  Chineesche  natie  met haar materialistische  
 neigingen  niet  geschikt.  Daarom kon het Buddhisme de bestaande godsdienstleer  
 in  China  niet  verdringen.  Doch  wel  kon  de  leer  van  Buddha  die  aanvullen  en  
 uitbreiden,  waar  zij  te  kort  schoot.  Zoo  bezat  de  oude  offerdienst  der  vaderen  nog  
 geen  priesters,  om  hem  met uiterlijken  praal te omgeven en door leerstellingen omirent  
 een  volgend  leven  te  bezielen.  Hiervan  trok  het  Buddhisme  party.  Allerwegen ver-  
 kondigde  het  de  leer  der  zielsverhuizing  en  smukte die op met grillige wonderverhalen  
 over  Nirwana,  Paradijs  en  Hel.  Dit  werkte  op  de  verbeelding  dit  bevredigde  de