
 
        
         
		Deze  instelling  van  den  onvervreemdbaren,  onschendbaren,  vaderlijken  erfgrond  
 schijnt  den  heer  Simon  zoo  verheven  toe,  dat  hij  hem bijna heilig  zou willen  noemen,  
 daar  die  grond  evenmin  verkocht  kan  worden  als  de  mensch  zelf..  Op  dit  vaderlijk  
 erfdeel  bouwt  men  het  huis,  de  haardstede, wat men in  Frankrijk noemt „le manoir”.  
 Daar  ook  rieht  men,  als  men  rijk  genoeg  is,  om  het  aan  die  bestemming  te  kunnen  
 wijden,  den  familiegrafkelder:  op,  en  bouwt  men  de  zaal,  waar  zieh  tweemaal  per  
 maand  de  geheele  familie  vereenigt  tot  vereering  der  voorouders,  en  om  recht  te  
 spreken,  als  dat noodig  is,  over  de  fouten,  vergrijpen  en  misdaden,  door  de  hunnen 
 begaan.  Daar  ook  worden  de  archieven  en  het  register  van  den  burgerlijken  stand 
 der  familie  bewaard  en  vestigt  men,  naast  deze  zaal  of  dezen  tempel,  voor  al  de  
 hinderen  der  familie  en  die  der  nabuurschap  een  school  en  een  bibliotheelc. 
 Bij  den  dood  des  vaders,  het  wettig  hoofd  der  familie,  neemt  zijn  vrouw  het  
 bestuur  over  het  huis  op  zieh,  wanneer  zij  dat  tenminst'e  niet  liever  aan  een  der  
 meerderjarige  hinderen  overdraagt.  Moeten  de  bezittingen  verdeeld  worden,  dan  
 heeft  zij  recht  op  twee  kinderdeelen,  maar  zij  verliest  dat  recht,  als  zij  hertrouwt. 
 Aan  den  oudsten  zoon  wordt  de  vaderlijke  erfgrond toevertrouwd, maar alle andere  
 kinderen  blijven  daarop  wonen,  als  bij  het  leven  van  den  vader,.en  deelen  methem  
 in  het  vruchtgebruik.  Wanneer  er  nog  andere  bezittingen  te  verdeelen  zijn,  krijgt  
 ieder  der  jongens  daarvan  een  gelijk  deel  na  aftrek  van  twee  deelen voor de moeder,  
 waarover  ik  zooeven  sprak..  De  vrouwen  erven  niet  mede, omdat daardoor de hecht-  
 heid  van  den  huiselijken  haard  en  het  bestaan  der  familie  in  gevaar  gebracht  zou  
 kunnen  worden.  Zij  zouden  dezen  haard  in vreemde  handen  kunnen  doen  overgaan 
 of  wel,  door  de  aandeelen  der  mannelijke kinderen  te  verkleinen,  de  vorming  van 
 nieuwe  erfgronden  in  den  weg  kunnen  staan  of  vertragen.  Zoodra  zij  echter gehuwd'  
 zijn,  verkrijgen  zij  in  de  nieuwe  familie  al  de'rechten,  waarop  de  gehuwde  vrouw  
 aanspraak  kan  maken,  en  hebben  zij  dus  bij  het  overlijden  van hun  echtgenoot recht  
 op  een  deel  van  zijn  bezit.  Over  het  algemeen  echter  wordt  de  ontbinding  der  
 familiegemeenschap  zoolang  mogelijk  uitgesteld,  en  gaat  men  all§en bij  uiterste nood-  
 zakelijkheid  tot  vorming  van  nieuwe  erfgronden  over. 
 *  * 
 Slaan  wij  thans  verder  het  oog  op  de  maatschappelijke  en  economische toestanden. 
 De  Chineezen  zijn  in  de  eerste  plaats  een  landbouwend  volk.  Op  het  gebied  van  
 den  landbouw  zijn  zij  de  leermeesters  van  geheel  Oost-Azie.  De  keizer  en de hoogste  
 staatsambtenaren  bevorderen  den  landbouw  en  achten  het  niet  beneden  zieh,  ook  
 zelf  dien  te  beöefenen.  De  boerenstand  vormt  een  eerestand  in  China,  welke  in rang  
 boven  dien  der  handswerkslieden  staat.  De  beteekenis  van  den  landbouw  blijkt  ook  
 hieruit,  dat  China  het  voedsel  van  zijn  talrijke  bevolking  bijna  geheel  zelf  levert,  en  
 daarenboven  nog  twee  producten,  als  thee  en  zij de,  op  de  wereldmarkt  een  eerste  
 plaats  doet  innemen. 
 Evenwel,  hoezeer  China  in  intensieve  bebouwing  gedurende  de  oudheid  boven  
 Europa  stond,  hoewel  het  ook  thans  nog  boven  de  Aziatische  rijken  gesteld  moet  
 worden,  toch  is  het  geen  intensieve  cultuur  volgens  onze  Westersche  begrippen.  De  
 landbouw  Staat  er  wetenschappelijk  en  technisch  nog  op denzelfden trap  als misschien  
 voor  eenige  duizenden  jaren,  en  zij  wordt,  evenals  alles  in  China,  hoofdzakelijk  door  
 handenarbeid  verricht.  Zelfs  ploeg  en  egge  worden  op  de  kleine  boerderijen  weinig  
 gebruikt;  de  arbeid  geschiedt  hier  bovenal  door  het  houweel  en  met  de  hand. 
 De  versnippering  van  het  grondgebied  heeft  in  China  den  landbouw  tot  een  soort  
 van  tuinbouw  gemaakt,  en  door  buitengewone  bewerking  en  besproeiing  wordt  de  
 bodem  tot  een  aanzienlijke  opbrengst  gebracht.  De  mest  is  er natuurmest; kunstmest  
 is  er  niet  in  gebruik.  Door  vlijt  en  geringe  behoeften  kunnen  zij  aldus  in  hun  
 bestaan  voorzien. 
 De  voedselplanten  xiemen  bij  den  landbouw  in  China  een  eerste  plaats  in;  rijst  
 is  de  hoofdplant  van  China.  Maar  ook  tarwe,  gerst,  verschillende  soorten  van  gierst,  
 mais,  boekweit,  peulvruchten  enz.  groeien  er.  De  peulvruchten  behooren  mede  tot  
 de  belangrijkste  voedingsmiddelen.  Het  bamboes  is  een  plant,  die  tot  velerlei  doel-  
 einden  dient,  en  welke  daardoor  aan  den  dadel  of  den  kokospalm  herinnert. 
 Als  een  nevenbedrijf  van  den  landbouw  vindt  men  in  China  den  „waterbouw”. 
 Onderscheidene  soorten  van  wortelen  en  zaden  worden  in  stilstaande  en  stroomende  
 wateren  geplant  en  gepoot,  om  tot  voedsel  te  dienen.  Ook  worden  de  rivieren  en  
 meren  met  drijvende  tuinen  overdekt. 
 De  vischrijkdom  in  de  Chineesehe  wateren  is  buitengewoon  groot,  en  de  Chinees  
 tracht  dien  op  allerlei  wijzen  te  vermeerderen.  Zelfs  wordt  op  de  overstroomde rijst-  
 velden,  nadat  de  oogst  is  binnengehaald,  broed  uitgestrooid,  zoodat  hetzelfde  stuk  
 land  in  den  zomer  rijst  voortbrengt,  terwijl  het  in  den  winter  een  akker  voor  de  
 vischteelt  is.  Misschien.  is  er  ook  geen  land,  waar  de  visch  zoozeer  een  hoofdvoedse!  
 vormt  als  in  China,  terwijl  er  daarentegen  weinig  vleesch  genuttigd  wordt. 
 Merkwaardig  is  het  visschen  met  kormoräns,  een  soort  waterraven.  De  visscher  
 bezit  verscheidene  van  deze  vogels,  die  tot  de  jacht  worden  afgericht  en  van  hun 
 HET  VISSCHEN  MET  KORMORANS. 
 geboorte  af  tot  dat  doel  worden  gedresseerd.  Als  zij  geschikt  zijn voor de vischvangst,  
 worden  zij  tegen  hooge  prijzen  verkocht.  De  visscher  gaat  in  een  boot  ofop een vlot,  
 vergezeld  van  zijn  vogels,  en  als  hij  op  een  goede  plaats  gekomen  is,  zendt  hij  ze  
 in  het  water.  De  vogels  duiken  en  schieten  op  den  visch  toe,  en  zij  hebben  geleerd,  
 hem  naar  den  visscher  te  brengen.  Als  de  visch  te  groot  is,  haalt  de  visscher  visch  
 en  vogel  tegelijk  in  de  boot,  door  middel  van  een  net  aan  een  langen  stok. 
 Een  eigenaardig  verschijnsel  bij  den  Chineeschen  landelijken  stand  is  de  onderge-  
 schikte  beteekenis  der  veeteelt.  Het  eenige  dier,  op  welks  teelt  men  zieh  in  het  
 bijzonder  toelegt,  is  het  varken.  Spek  en  lammen  zijn  in  geheel  China  een  gewaar-  
 deerd  voedsel  en  worden  zelfs  nog  uitgevoerd.  Büffels  en  runderen  worden  enkel  
 gebruikt  als  lastdieren  of  tot  het  in  beweging  brengen  van  allerlei  machines.  Als