De Birmasche vrouwen zijn zeer bekwaam in het weven van katoenen en zijden
stoffen. Ook maken zij sigaren, alleen van Indische tabak. Pottenbakkerij wordt
verder uitgeoefend, producten met en zonder glazuursel worden zeer goed vervaardigd.
Porselein wordt hier niet bewerkt.
Birma is een echt Buddhistisch land. Het aantal Buddhistische kloosters, pagoden,
kapellen enz. is ontelbaar; overal verheffen zij hun vergulde daken ten hemel. Dat
in de kloosters hier de wetenschap beoefend wordt, zoodat zij günstigen invloed
hebben op de ontwikkeling, zeiden wij vroeger (zie pag. 191).
De taal in Birma is de eenlettergrepige worteltaal, evenals het Chineesch; de
grammaticale betrekkingen worden gewoonlijk door de plaats der woorden uitgedrukt.
Judson gaf een grammatica dezer taal uit .(Judson, Grammar of the Burmese Language,
Rangoon 1866). Palmbladen zijn het gewone schrijfmateriaal, waarop met een ijzeren
griffel de woorden worden ingekrast.
* *
De kolonie Straits Settlements bestaat voor een gedeelte uit het vasteland van
Malakka. De oudste Europeesche bezitting in dit gewest was de stad Malakka, die in
1509—11 door de Portugeezen veroverd werd. De Portugeezen moesten in 1641 de
stad aan de Nederlanders afstaan, en hoewel na de herstelling onzer onaf hankelijkheid
het door de Engelschen genomen Malakka aan Nederland werd teruggegeven (1814),
werd het toch in 1825 bij verdrag aan Engeland afgestaan, in rail tegen Britsche
bezittingen op Sumatra.
Thans had Britannie vrije hand op Malakka en breidde het zijn gebied aldaar uit over
een aantal kustplaatsen en onderscheidene kleine, onafhankelijke, Maleische vorsten-
dommen op het sehiereiland. In 1874 werden de vorsten van Perak, Selangor en
Sungei Ujong onder Britsche bescherming gesteld, zoodat er Britsche residenten aan
hun hoven verkeeren; in 1877 geschiedde dit met Negri Sembilan, in 1886 met
.Telebu, in 1888 met Pahang. Deze gezamenlijke bezittingen met Singapore en Penang
verkregen den naam Straits Settlements, d. i. bezittingen aan de „Straat” van
Malakka, die een kroonkolbnie vormen, n.l. bestuurd door een Gouverneur, bijgestaan
door een Uitvoerenden Raad.
Volgens de telling van 1891 telde deze kolonie: 213,000 Maleiers, 228,000 Ohineezen,
en 53,900 Inboorlingen uit Indie. Chineesche immigranten komen jgarlijks in groot
aantal in de kolonie, in 1896: 199,000; het aantal Indische immigranten bedrtfeg-in
dit jaar 20,000, terwijl er 13,000 naar Indie terugkeerden.
De kolonie, geheel een vrij haven, heeft bovenal beteekenisjvoor den handel, gecen-
traliseerd te Singapore. Als verbinding van Oost- met Znid-Azie is de transitohandel
van grooten omvang.
II. H e t k o n in k r ijk S iam .
Het koninkrijk Siam neemt onder de kleine zelfstandige staten van Azie een eerste
plaats in. In Achter-Indie is dit het eenige rijk, dat zijn zelfstandigheid tot nog toe
heeft gehandhaafd.
De naam van het land Siam is afkomstig van Sayam, Mueng Thai, d. i. land
der Thai-volken. De Siameezen behooren tot de Lao-volkcn, een groep der Thai,
tot welke men ook de Miaotse’s in Zuid-China, de Asam’s in Assam en de Schan’s
in noordelijk Siam rekent, die uit het binnenland van Azie, ongeveer van de böcht
der Brahmaputra, naar het zuiden trokken. Hoewel van Mongoolsche afkomst, ver-
raden zij toch ook in hun uiterlijk een vermenging met Maleische elementen. In
hun karakter zijn de Siameezen zacht en geduldig, gastvrij en zeer hoffelijk, doch
zonder veel ondernemingsgeest en energie, zoodat Ohineezen en Maleiers den handel
hoofdzakelijk in handen hebben.
De Siameesche taal is, evenals het Chineesch en Birmaansch, een eenlettergrepige
taal, terwijl de grammaticale verhoudingen in den regel door de plaats der woorden
of door bijgevoegde hulpwoorden van algemeene beteekenis worden uitgedrukt. Het
schrifl is een navolging van het Oud-Indische alphabet. Hun litteratuur is reeds
oud; zij dagteekent van de 14® eeuw, en berust voornamelijk op de oud-Indische
litteratuur. In de pagoden vindt men een verzameling van in de Palitaal geschreven
'heDegek le e to g is::Maleisch-Indisch; wijde broeken, een kort jak, een tulbandachtige
hoofdbedekking ziin kenmerkend; de grondslag- der kleeding is een schaamgordel.
De voeten bliiven bloot; alleen aanzienlijken dragen Sandalen en een zonnescherm,
de overigen dragen een breeden hoed. Doch de aanzienlijken m de steden nemen
lanazamerhand Europeesche kleeding aan. _ I
De oudste berichten over Siam dagteekenen van het jaar 638 n. Chr., toen het
KONING HAHA MONGKUT VAN SIAM.
Buddhisme hier als staatsgodsdienst werd ingevoerd. Met die gebeurtenis vangt de
Siameesche tijdrekening aan. De residentie lag destijds aan den bovenloop van de
Menam in Laoland, maar wegens het voortrukken der uit het noordwesten körnende
Birmanen werd die allengs verder naar het zuiden verplaatst, in 1350 naar Ajuthia,
100 K.M. van den mond. Siam lag te ver van China, om onder den invloed van dit
rijk te komen, doch stond met China in vriendschappelijke betrekking en betaalde
daarom schatting. Met Birma daarentegen was het van de 14e tot de 17e eeuw
bestendig in oorlog, soms ook met Malakka.
In het binnenland van Siam was evenwel de regeering afwisselend. Omwentelingen