Oorspronkelijk hebben de Jakuten de gewesten der tegenwoordige Buräten-steppe
pewoond, tusschen bet Baikal-meer en de bronnen der Lena. De oude volksover-
leveringen der Jakuten, welke veel met die der Buräten overeenkomen, als ook de
levenswijze van beide volken wijzen hierop. De Jakuten noemen zieh zelf Sacha •
de naam „Jekut” beteekent vreemdeling, wat ook op een komst van elders in het
tegenwoordig gebied wijst. Volgens een oude Jakutsche overlevering hebben de
Jakuten aan de Jenissei in de omstreken van Krasnojarsk gewoond, en werden vandaar
naar het oosten gedrongen in de Buräten-steppe. Doch ook hier konden zij het niet
.mt^duden, daar de Buräten hun vijandelijk gezind waren, en voor ongeveer
400 jaren trok het geheele volk onder leiding van een hoofdman Omogei (volgens
anderen Ökonom) naar het brongehied der Lena, houwde daar booten uit ossenhuiden
en voor het vee vlotten van het hout der oevers, en scheepte zieh in, om aldus den
stroom af te zakken. Zoo trok het volk verder, tot het goede weideplaatsen vond
beneden de monding der Olekma, en zette, zieh hier neder.
Ook uit deze overlevering blijkt, dat de Jakuten van elders kwamen en zieh aan
de Lena vestigden. Zij waren destijds een welvarend, doch niet krijgszuchtig nomaden-
volk, dat wel de jaeht uitoefende, doch hoofdzakelijk leefde van de kudden. Daarom
hieven zij niet aan de Boven-Lena, hoewel hier het klimaat over ’t geheel beter is
dan bij Jakutsk, maar gingen zij zoover de rivier af, tot zij de vlakte bereikten.
Dewijl zij minder bewegelijk van aard waren dan de Tunguzen en door hun kudden
meer aan een streek gebonden waren, verbreidden zij zieh niet zoover als dezen
hoewel hun aantal veel aanzienlijker was.
De Jakuten splitsten zieh hier in eenige stammen o'f „Ulusse’s”, zooals de Rüssen
ze later noemden, en deze werden weder in eenige nauwere gemeensehappen
„geslachten”, verdeeld. Deze geslachten hadden aanvankelijk erfelijke hoofdendie
het geslacht,den naam gaven. De hoofden der „Ulusse’s” schijnen aanvankelijk door
keuze te zijn aangewezen, die voor het leven gold en altijd op de leden van enkele
familien viel. Het geheele Volk droeg een dergelijk aristocratisch karakter.
Wijl de rijkdom des volks uitsluitend in kudden vee hestond, hraeht deze omstan-
digheid reeds met zieh, dat de aanzienlijken en rijken een groot aantal armen als
hoeders van ■ het vee in dienst hadden. In deze dienaren hadden zij een schaar
getrouwe onderdanen, Daar bij huwelijken gestreng werd toegezien op gelijke ge-
boorte, bleven de rijkdom en de invloed bij enkele familien berusten. Dezen aristo-
cratischen trek vindt men nog thans bij de Jakuten.
Aan de Lena evenwel zoekt men hiernaar te vergeefs. Hier, in het centrum van
het leven der Jakuten, hebben de nivelleerende invloeden der Russische beambten
reeds veel van het oorspronkelijke der Jakuten verloren doen gaan. Aan de Wilui
en in „Uluss” Ssuntar vindt men nog overblijfselen van dat verledene.
Deze „Uluss” houdt zieh voor zeer voornaam en beweert nog echte nakomelingen
der oude geslachten onder zieh te teilen. De huwelijken hebben hier nog een streng
volgehouden standsindeeling ten grondslag en het komt er bijna niet voor, dat leden
eener aristocratische familie met die uit een andere huwen. Niet alleen geven de
aristocratisehe familien alhier zichzelf voor hooger stand uit, maar zij worden ook
door de algemeene bevolking als zoodanig geeerd.
De Jakuten vormen den talrijksten stam onder de Noord-Aziatische Mongoolsehe
volken. Zij hebben in naäm het Christendom aangenomen, maar staan overigens
nog op een lagen trap van beschaving. Hoofdzakelijk zijn zij nog nomadische vee-
houders (paarden, runderen en rendieren) en daarenboven vissehers en jagers. Zij
waren het, die het grootste gedeelte der sabel- en hermelijnvellen leverden, die
vroeger op de groote pelzenmarkt van Jakutsk werden aangevoerd.
De woningen der Jakuten worden uit balken gebouwd en van buiten met leem
en zoden bedekt; zij zijn sterker en ruwer dan de woningen der meeste Siberische
volken. Längs de wanden liggen de slaapplaatsen en hier ziet men de wapens en
het huisraad hangen; in het midden der „jurte” vindt men den vuurhaard.
Hun paarden en runderen blijven sc'hier altijd buiten; zij zoeken in den winter
het voedsel onder de sneeuw. Paarden zoowel als runderen leveren hun vleeseh en
melk; behalve paardenvleesch worden hovenal koemelk, rundvleesch en vet, visch en
kaas als voedsel gehruikt.
De Jakuten worden geroemd als niet zonder aanleg, met een zekere geschiktheid,
om zieh in alle levensomstandigheden te voegen, verder als rechtvaardig en bekwaam
in den handel, maar met een zucht tot verkwisting en een zorgeloosheid, die hen
licht in schulden steekt. Ook hebben zij een hartstocht voor het spei. Doch over
t geheel vormen zij een krachtig volk, welks groot aantal het weerstandsvermogen
tegen de natuurlijke omstandigheden hewijst.
Toch worden hun economische levensomstandigheden minder günstig, wijl de sabels
eil pelsdieren, eerst een bron van inkomsten, schier uitgeroeid zijn in hun land.
Ook werd door bet voortdringen der Russen hun weidegebied meer en meer beperkt.
Doch door nationale kracht en het assimileeren van andere Volkselementen, ook met
Russen, weten zij zieh staande te houden. Zelfs de kinderen, uit die vermenging
met Russen geboren, vertoönen vooral de eigenschappen van het Jakutische volk,
zoodat zij met „verrussischt” worden, maar meer Russisch bloed in hun volk opnemen.
, Ki r g i e z e n of Ka s aken. De Iiirgiezen vormen het zuiverste'volle
der Turk-Tataren en hebben
de grootste beteekenis. Zij zijn
verdeeld in vele onderafdeelin-
gen ofhorden, die van de Amu-
Darja tot de Irtysch en van de
Ob en de Wolga tot de dalen
van Tian-sjan zieh verbreid
hebben7 overal een leven van
zwervende nomaden leidend.
De naam „Kirgieze” moet,
volgens Shaw, beteekenen „no-
inade”, terwijl daärtegenover
„Sart” beteekent „gezeten be-
woner” . De Kirgiezen worden
verdeeld in twee groote groe-
pen: de Karakir-Kirgiezen of
de eigenlijke Kirgiezen, die het
bergland, en de' Kasaken d. i.
vrijbuiters, die de vlakte be-
wonen. De eersten, de zwarte-
of berg-ICirgiezen, zwerven rond
in de provincienSemeretschensk,
Ferghana en Kaschgar; de laat-
sten bewonen de steppen tusschen
Tobolsk en de Amu-Darja.
De läatsten worden verdeeld in
drie groote onderafdeelingen:
de „groote horde”, „Ulu Dsus”,
die aan het Balkasch-meer tot
de Amu-Darja woont; de „ge-
middelde horde”, „Orta Dsus”,
tusschen Balkasch-meer en de
Irtysch, en de „kleine horde”, e e n -v r o ow d e e k ir g ie z e n .
„Kisis Dsus” aan het Aralmeer
en de Kaspische Zee. De horden zijn, volgens Landsdell, weerin rassen, dezein
stammen, de stammen in geslachten, de geslachten in tentgroepen of „auls” verdeeld
De Kirgiezen worden voor het zuiverste Turkenvolk gehouden. In hun lichaams-
bouw staan zij tusschen Mongolen en Ariers. De huidkleur is geel tot koperkleuris
bij de vrouwen dikwijls zeer blank. Hoewel in hoofdzaak Turksch, is de kleeding
der Kirgiezen toch niet zeer geschikt, om hun lichaamsbouw voordeelig te doen
X 0*?6“ ', I.n.,de" hin te r vooral verbergen pelsmutsen, pelsjassen en hooge laarzen
alle afzonderlijke lichaamsdeelen, en zelfs in den zomer is dit gedeeltelijk het geval
gl6u dliaagt’ bf halve z«n PelsJ'as en de onontbeerlijke pelsmuts, alleen
° een hemd> een kaftan en wijde broek; de rijke daarentegen, evenals de