H O O F D S T U K XVI I .
B R I T S C H - I N D I E E N Z I J N B E W O N E R S.
Inleiding en Historische ontwikkeling.
r i j f - e to B z e beschrijving der volten van de verschillende Aziatische landen
genadeid tot Indie, een klassieken bodem voor de geschiedenis der beschaving, zoowel
b L 6T°d°m al? -m en ethisch opzicht. Reeds sedert de oudste tijden
had Indie een geheimzinmge aantrekkelijkheid voor het westen wegens den rijkdom
aan produkten, welke van hier aan den wereldhandel werden overgegeven Die
zppwp8^ “o TCa - • -i/ne alle, eeuwen bewaard, zoodat zelfs het vinden van den
c. a .n<ile am J en c verkorten van den zeeweg naar Indie door het
oorgraven der landengte van Suez tot de groote wereldgebeurtenissen gerekend
mögen worden. - 1 r-> ° . tgi - u
Indie is aldus in alle tijden een der belangrijkste landen van Azie geweest, vooral
voor Europa van de hoogste beteekenis. Doch niet alleen in economisch of cömmer-
eieel opzicht, ook met het oog op de ethnographische gesteldheid vormt Indie een
van de merkwaardigste gedeelten der aarde.
Waarschijnlijk bestaat er geen land; waar men een zoo groote verscheidenheid van
IitaniL 611 stl f m®n °P een zoo verschilfenden trap van heschaving gelijktijdig naast
elkander vmclt, als m Indie. Van de meest beschaafde Europeanen en de philosophisch
ontwikkelde Hindu s^ dalen de sporten van de cjiltuurladder in Indie af tot
beschavhi6 ’ m * dlePste bijgeloof verzonken en op den laagsten trap van
De verschillende volksstammen, welke men in Indie vindt, zijn in hoofdzaak tot drie
groote rasgroepen te brengen: de Arische Hindu’s, het afzonderlijke ras der Dravida’s
en de oorspronkelijke, Negerachtige bewoners. Deze hoofdindeeling wordt nog meestal
aangenomen, hoewel de grens geenszins altijd zuiver te trekken is, een gevolg van
de veelyuldige vermengmgen, die voortdurend plaats grepen. Ook hebben zieh talrijke
Mongoolsche en andere elementen in de Hindu’s opgelost.
In de eerste plaats eenige woorden over de gesteldheid des lands in het algemeen.
• v *“ 1 zuidrand van het groote hoogland, dat de kern van Azie uitmaakt, verheft
ber^ , e*en, m den H“ j a (= SBeeuwwoning), die zieh in achter
elkander oprijzende parallele ketens met steile hellingen in het zuiden verheft Met
een lengte van 3 5 0 mijlen strekt zieh die zware bergmuur in een richting van het
noordwesten naar het zuidoosten uit, en rijst in zijn hoogste toppen 8 , 5 8 8 (Kans-
50001 äg 5500 M ’ i” Ever?*t) Bieter boven de zee, terwijl de gemiddelde kamlijn
5 0 0 0 a 5 5 0 0 M. en de gemiddelde pashoogte 5 5 0 0 M. is. Die hoogste verheffingen
der aarde verliezen zieh m gewesten van onafzienbare sneeuwvelden en gletschers
+en v, de stei e ' r°tsspitseB en berghorens met grillige vormen hun griize
massa s ten hemel steken. Doodsche stilte, enkel afgebroken door het gieren der
bergwmden, heerscht m die eenzame alpenwereld, welke schittert als een veld van
diamanten in de stralen der tropische zon.
Doch aan de zuidelijke helling dalen de sneeuwgewesten in terrasvormige overgangen
tot een onbedekte bergenrij, die nog boven den plantengordel ligt, om verder
m het gebied der gematigde, benedenwaarts in dat der heete luchtstreek over te
gaan. Landschappen van alle klimaten liggen hier op betrekkelijk körten afstand
onder elkander en de voet van het gebergte rust in een schoone tropische laagvlakte,
door de rivier de Ganges in het oosten en door de Indus m het westen doorstroomd,
met den rijksten en weelderigsten plantengroei getooid, en door een buitengewoon
riike dierenwereld verlevendigd. . , ,
De zware bergwal van den Himalaja heeft een grooten invloed uitgeoefend op de
natuur van het land, dat zieh, als het Appenmjnsche schiereiland voor de Alpen, ten
zuiden daarvan uitbreidt. De afsluiting der koude noordenwmden door het gebergte
heeft de Gangesvlakte beschut voor de scherpe tegenstellingen, die het ldimaat van
Iran kenmerken. Een eeuwige zomer heerscht daardoor in de zuidelijke vlakte, die
de plantenwereld met een onvergelijkelijken rijkdom van vormen zegent. Degebergten
doen de zeewinden opstijgen en de waterdampen tot regen condenseeren, waardoor
de rivieren des lands: de Indus, de Ganges en de Brahmaputra gevoed en ook het
dorstige aardriik gedrenkt worden. Het stelsel van natte en droge moessons, dat zieh
hier afspeelt in den loop des jaars, heeft zijn eigenaardig karakter te danken aan de
afsluiting des lands door den Himalaja. .
Ten zuiden van de Gangesvlakte en de vlakte van Pandzjab aan de boven-Indus,
welke zieh bij. elkander aansluiten, breidt het land zieh uit tot een dnehoekig schier-
eiland, dat met de spits naar het. zuiden uitloopt. Dit is het schiereiland Dekan
(— Zuidlandj een naar het oosten afhellend hoogland, dat aan beide zijden met rand
gebergten is^bezet. De westkust van Dekan met de keten der West-Ghats heet
Malabar, de oostkust noemt men Koromandel. Het eiland Geylon m het zuiden
vormt de voortzetting van Dekan, en is er door een onderzeesche bank geologisch
mede verbonden.
*
Dit groote, door de natuurlijke grenzen afgesloten gebied, dat men tegenwoordig
meestal als Voor-Indie aanduidt, was in het verst verleden, waarvan geen historische
berichten spreken, bewoond door volksstammen met een zwarte huidkleur, die nog
op een: zeer laag standpunt van ontwikkeling stonden. In hun uiterlijk kwamen die
oorspronkelijke bewoners van Voor-Indie veel met de Negers overeen. Van het leven
en werken dier oerbevolking weten wij niet veel meer, dan hetgeen blijkt uit
verhalen van den strijd met een volk van een ander ras, hetwelk m een zeer ouden
tijdwan het noorden uit Indie binnendrong. B M B „ . ... , •
De leden van dit binnendringende volk noemden zichzelf A r j a s of Ariers d. i . voor-
treffelijken, de eerwaardigen. Het was een goed gevormd volk, m et Kaukasische gelaats-
trekken, met een hoögen graad van ontwikkeling, en daardoor steken de Arjas oi
Ariers sterk af bij de oorspronkelijke bewoners van Indie, die zij m hun epos als
zwarte Sudra’s aanduiden. . . . ,
Bii dit binnendringen geschiedde, wat men algemeen m de geschiedenis der volken
kan waarnemen, dat de minder ontwikkelden door de meer ontwikkelden verdrongen
worden, mits dezen nog niet het slachtoffer zijn van een verweekelijkende overbeschaving.
Zoo verdrongen ook de nog krachtige Ariers de oorspronkelijke bewoners naar het
zuiden of naar de minder toegankelijke binnenlanden. Het volledigst had dit ver-
dringend proces plaats in het Indusgebied, waar de donkere oorspronkelijke bewoners
geheel verdwenen, zoodat er in historischen tijd zelfs geen sporen meer van a°Bter-
bleven. Ook in het Gangesgebied verkreeg de Arische bevolking verreweg de overhand,
zoodat hier slechts enkele verstrooide overblijfselen der oude bewoners langer ot
korter tijd bleven bestaan. Doch in de wouden en bergen van het midden en zuiden,
waar het veel vertakte Vindhya-gebergte en het hoogland moeielijk toegankelijke
schuilplaatsen aanboden, wisten de donkere oorspronkelijke bewoners m den oudsten
rassenstrijd en in de latere staatkundige oorlogen hun ras, hun eigen karakter en
hun eigen taal tot den tegenwoordigen tijd te bewaren. Er zijn m den loop der
tijden in Indie twee hoofdvolken ontstaan, die tegenwoordig Indie nog bewonen. tle t
zijn de Indiers of Hindu’s, de nakomelingen der in de oudheid binnengedrongen
Ariers, die zieh aan de Ganges en de Indus door vele vermengmgen en het klimaat
tot een eigenaardig volk ontwikkeld hebben, en de Dravida s, die mco a s een
afzonderlijk ras moet beschouwen, van verre verwant aan de oorspronkelijke Neger