
 
        
         
		28 BEDOEIENEN  IN  DE  BINNENLANDEN. 
 met  elkander  in  strijd  waren  om  het  bezit  van  bronnen  of weiden,  zoo  sehaarsch  in  
 hun  Iand,  of  die  zieh  door  koene  rooftochten  van  de  rijkdommen  der  grenslanden  
 trachtten  meester  te  maken,  hun  stoutmoedigen  aard  tot  verdere  ontwikkeling.  De  
 handelskaravanen,  die  het  land  doortrokken,  voerden  begeerlijke  zaken  mede,  welke  
 den  armen  zonen  der  woestijn  toelachten  en  hen  met  een  schier  onweerstaanhare  
 macht  aanspoorden,  al  hun  krachten  in  te  spannen,  om  zieh  daarvan  meester  te  
 maken.  Zoo  ontstond  uit  de  herdersstammen  een  krachtig  ras  van  moedige  ruiters,  
 half  roovers,  op  aVontuurlijke ondernemingen belust, met den gloed  van den hartstocht  
 van  zuidelijke  natuurkinderen  hezield  en  daardoor  tot  roemruchtige  daden  in  Staat. 
 Alle  deugden  en  gebreken  der  nomadenvolken  treffen  wij daardoor bij de Arabieren  
 in  sterke  mate  a a n ;  onkreukbare  trouw,  eerbied  voor  ouderen  en  stamvaderen,  een  
 mannelijk  gestand  doen  van  het  eenmaal  gegeven  woord,  moed  en'gastvrijheid,  
 doch  daarnevens  ook  wreedheid,  die  vaak  aan  bloeddorst  grensde,  roofgierigheid,  list  
 en  wraakzucht.  De  bloedvvraak  erfde  over  van  geslacht  tot. geslacht;  zij  trof  niet  
 alleen  den  vijand  zelf,  maar  ook  diens  onschuldige  betrekkingen.  Het  zijn contrasten 
 in  leven  en  karakter,  tegenstellingen  zoo-  
 als  de  natuur  der  woestijn  oplevert,  die  
 zieh  in  de  Bedoeienen  openbaren. 
 Afgesloten  van  de  overige  wereld  door  
 de  ligging  en  de  natuurlijke  gesteldheid  
 van  hun  land,  bewaarden  de  Arabieren  
 het nationale karakter beter dan  de andere  
 Semietische  volken,  en  greep hun  ontwikkeling  
 geheel  plaats  onder den invlöed van  
 het  eigen  land,  van  den  natuurvorm  der  
 woestijn.  De  Bedoeien  is  een  kind  der  
 woestijn,  in karakter,  uiterlijk, levenswijze  
 en  levensopvatting.  Vrij  in  hun  .bewe-  
 gingen,  door  geen  grens  beperkt,stellen  
 zij  er  hun  roem  in,  nooit  het  hoofd  voor  
 vreemde  heerschappij  gebogen  te  hebben.  
 De  groote  veroveringstochten  door de volken  
 der  oudheid,  als  Perzen, Macedoniers  
 en  Romeinen,  werden  aan  de grenzen van  
 het  Arabische  gebied  afgebroken.  De  vrij-  
 heidsgeest  plantte  zieh  voort van vader op  
 zoon.  De  stroomen der wereldgeschiedenis  
 beroerden  dit land  eeuwenlang niet  en zoo  
 bleven  de  patriarchale  toestanden  er 
 langer  dan  ergens  anders  bewaard.  Alle 
 eigenaardigheden'  en  karaktertrekken  van  
 den  Semietischen  stam,  die  ons  door  sage,  poezie  en  gesohiedenis  zijn  over-  
 geleverd  en  aanschouwelijk  gemaakt,  hebben  de Arabieren  tot den  tijd van Mohammed  
 trouw  bewaard. 
 *  * * 
 De  nomadenvolken  bezitten  geen  geschiedkundige  oorkonden.  Daardoor  weten  wij  
 niets  van  den  duizendjarigen  strijd,  dien.  de  stammen  van  Arabie  onderling  in  den  
 ouden tijd  gevoerd  hebben.  Het verleden  der  Arabieren  is  bedekt  met  een  sluier, 
 die eerst  opgeheven  werd  in  het  begin  der  middeleeuwen,  toen  dit tot  nog  toe  zoo 
 goed  als  onbekende  volk  een  nieuwe  gedaante  aan  de  wereldgeschiedenis  gaf.  Dat  
 optreden,  zoo  krachtig,  zoo  zichzelf  bewust,  zoo  vol  energie,  en  voor  niets  terug-  
 deinzend,  was  het  bewijs  voor  de  onuitputtelijke,  frissche  levenskracht der Arabieren. 
 De  Arabieren  zijn  wereldveroveraars  geworden  door  het  optreden  van  Mohammed  
 en  het  stichten  van  den  Islam. 
 De  omstandigheden  in  het  Oosten  begunstigden  het  optreden  van  die  godsdienst-  
 stichting.  Het  Byzantijnsche  Rijk  en  het  Perzische  betwistten  elkander  de  heerschappij  
 in  westelijk  Azie.  Beide  rijken  waren  schijnbaar  bloeiend,  de  pracht  en 
 OORSPONKELIJKE  GODSDIENST  DER  ARABIEREN. 
 weelde  hunner  hoofdsteden  waren  spreekwoordelijk  geworden,  maar  ’t   was niet meer  
 dan  schijn;  de  volken  gingen  onder  despotisme  gebukt.  In  beide was" de geschieden]s  
 der  dynastie  een  aaneenschakeling  van  gruwelen,  die  van  den  Staat  een  reeks  van  
 vervolfingen,  door  verschillend  geloof  veroorzaakt.  Zoo  waren  deze  volken  rijp,  om  
 een  vreemde  macht  te  ontvangen. 
 Doch  ook  de  godsdienstige  toestand  was  voor  Mohammed’s  leer  bijzonder  günstig.  
 Te^enover  het  dualisme  der  Perzen  en het verbasterd Christendom verkondigde hij  een  
 zuiver  monotheïsme.  Dat  was  de  geboorte  der  leer :  een  reactie tegen het polythéisme.  
 De  leer  van  Mohammed  was  echter  in  de  toepassing  niet  zoo  stijf,  of  zij  voldeed  in  
 vele  opzichten  aan  de  eischen  der  Arabische  stammen  zoowel  als'aan die der verschil-  
 lende  volken  van  het  Oosten.  Daardoor  verkreeg  de  Islam  spoedig  invloed  en  werd  
 Mohammed’s  leer  door  ongeveer  V1  der  menschheid  aangenomen.  Deze  omstandigheden  
 hebben  den  Islam  binnen  körten  tijd  tot  een  wëreldgodsdienst  gemaakt. 
 Slechts  kortelijk  een  overzicht  van  de  geschiedenis,  het  ontstaan  van  den  Islam,  
 en  van  de  uitbreiding  der  Arabische  heerschappij  en  van  de  Arabieren. 
 Oorspronkelijk  was  de  religie  der  Arabieren  natuurdienst,  gepaard  gaande  met  
 de  vereering  van  zon,  maan  en  sterren.  Evenals  alle  oude  herdersvolken  en  land-  
 bouwers  sloegen  de  Arabieren  de  verschijnselen  der  natuur  met  groote nauwlettend-  
 heid  gade  en  bovenal  die  des  hemels,  waarmede  hun  arbeid  en  afwisselende  
 levenswijze  in  den  loop  des  jaars  samenhing.  Zoo  kwamen  zij  er  als  vanzelf  toe,  
 om  de  sterren  als  hoogere  machten  te  beschouwen,  van  welke  hun  wel  en  wee  
 afhankelijk  was  en  die  de  natuur  en  het  leven  der  menschen  leidden.  ’t Was  geen  
 ontwikkelde  mythologie,  maar  de  concrete  opvatting  van  hetgeen  zij  waamamen  en  
 waaraan  zij  behoefte  hadderii’  Zoo  was  het  karakter  der  Semieten. 
 De-  sterrengoden  werden  aangebeden  op  'bergen,  en  op  gewijde  plaatsen  werden  
 heilige  steenen  opgericht  als  Symbolen  der  vaste  orde  in  de  natuur;  zelfs  werden  
 dieren  en  ook  menschen  ten  offer  gebracht. 
 De  versnippering  der  Arabieren  in  talrijke,  zelfstandige  stammen  en  familien deed  
 echter  ook  op  religieus  gebied  verschiffen  ontstaan.  Elke  stam  vereerde  zijn  eigene  
 natuur-  en  sterrengoden,  naar  eigen  vormen  en  onder  eigen  namen.  Hierdoor  was  
 de  religie  der  Arabieren  in  een  veelvuldigen  afgodendienst  ontaard.  Daarbij  kwam,  
 dat  door  de  aanraking  met  andere  godsdiensten  in  de  grenslanden,  van  de  Joodsche,  
 Christelijke  en  Perzische  godsdienstbegrippen  enkele  waren  opgenomen,  zoodat  de  
 godsdienst  der  oude  Arabieren  in  een  onverstaanbaar  mengelmoes  van  verschiffende  
 namen,  voorstellingen  en  plechtigheden  was  ontaard. 
 Niet  alleen  was  daardoor  tusschen  de  godsdiensten  bij  de  onderscheidene stammen  
 nog  meer  verscheidenheid  ontstaan, maar  zelfs was het zoover gekomen,  dat geslachten  
 en  familien  eigen  goden  bezaten,  wien  zij  de  bescherming  van  hun  tenten  en kudden  
 opdroegen  en  hun  stoffelijke  belangen  toevertrouwden. 
 Men  vereerde  talrijke  Ltejinns  of  genien,  eigenlijk  niets  meer  dan  fetischen  der  
 Negers.  De  woestijnen 'en  gebergten,  waar  men  soms  weken  lang  ronddoolt,  zijn  
 vol  van  dergelijke  wezens.  Honger,  dorst  en  de  zuivere,  opwekkende  lucht  der  
 woestijn  prikkelen  den  geest  zoozeer,  de  dampen  en  straalbrekingen  zijn zoo vreemd,  
 dat  men  de  Dzjinns  hoort  roepen,  dat  men  ze  ziet onder  allerlei vreemde, wonderlijke  
 gedaanten.  Die  Dzjinns,  onzichtbaar  voor  het .menschelijk  oog,  kunnen  de menschen  
 veel  goed  doen.  Daarom  werden  zij  gediend  en  aangebeden,  om  hen  te  vriend  te  
 houden.  Zij  woonden  in  steenen,  boomen  of  beeiden,  en  iedere  Dzjinn  had  zijn  
 eigen  steen,  boom  enz.  en  hierbij  was  een  bepaald  geslacht  tot  priesters  aangesteld. 
 Meestal  kenmerkten  de  voorwerpen,  welke  de  Dzjinns  bewoonden,  zieh  door  het  
 maken  van  eenig  geluid,  waarvoor  de  priesters  wel  zorgden.  Elke  stam  was  zeer  
 gehecht  aan  zijn  afgod,  en  de  priesters  zorgden  voor  dezen,  d.  i.  voor  zichzelf,  want  
 aan  den  Dzjinn  mochten  giften  gegeven  worden,  die  voor  een  gedeelte  in  handen  
 der  priesters  kwamen. 
 In  een  dergelijk  conglomeraat  van  geloof  en  bijgeloof  zou  de  religie  der Arabieren  
 echter  niet  opgaan.  De  geestelijke  aanleg  van  den  Semietischen  stam  drong  tot  
 samenvatting  der  individuen  in  de  soort,  rangschikking  van  het  geringere  onder  h e t