
 
        
         
		beheizende  naam  en  misdaad,  alsook  den  naam  van  den  voorzittenden  mandarijn,  
 op  wiens  beyel  de  onthoofde  te r  dood  gebracht  werd.  Op  sommige  plaatsen  zijn  
 deze  hoofden  onaangenaam  talrijk.  In  vele  gevallen  wordt  het  vonnis  zonder  touw  
 en  helpers  voltrokken. 
 Maar  er  bestaat  nog  onteerender  straf  dan  onthoofding.  Zij  wordt  genoemd  het  
 „snijden  in  kleine  stukken” .  Voör  den  doodelijken  slag  toe  te   brengen,  maakt  de  
 beul  lange,  maar  geen  diepe  sneden  op  het  gelaat  en  in  al  de  vleeschachtige  deelen  
 des  lichaams,  zorg  dragende,  de  groote  bloedvaten  te  vermijden,  zoodat,  wanneer  de  
 schuldige  zijn  hoofd  verloren  heeft,  hjj  naar  de.andere  wereld  verhuizen  kan,  niet  
 alleen  zonder  hoofd,  maar  met  nauwelijks  eenig  vleesch  aan  zijn  beenderen. 
 Het  aan  stukken  zagen  eindelijk  is  een  straf,  die,  naar  wij  hopen,  geheel  zal  uit-  
 sterven.  Men  maakt  het  lichaam  tusschen  twee  planken  vast  en  zaagt  deze  door. 
 Het  is  met  weerzin,  dat  wij,  hoe  kort ook,  deze afschuwelijke tooneelen beschrijv'en,  
 maar  door  ze  met  stilzwijgen  voorbij  te  gaan,  zouden  wij  een  der meest eigenaardige  
 karaktertrekken  van  dit  zonderlinge  volk  onvermeld  laten.  En  het  zijn  slechts  
 enkele  trekken,  die  wij  van  de  strafstelsels  der  Ghineezen  gegeven  hebben,  waarbij  
 wij  de  meest  afschuwelijke  niet  ter  sprake  brachten  en  evenmin  in  bijzonderheden  
 traden. 
 *  * 
 Wij  wenschen  thans  een  andere  zijde  van  het  Chineesche  leven  te  besehouwen,  
 n.l.  de  weldadigheid  in  China.  Evenals  elders  vindt  men  ook in China weldadigheids-  
 instellingen.  Toch  komen  deze  inrichtingen  in  China  niet  voort  uit  een  beginsel  van  
 weldadigheidszin,  maar  meer  uit  den  wensch,  om  den  goden  welgevallig  te  zijn  en  
 zieh  aldus  hun  gunst  te  verzekeren.  Rijke  lieden  schenken  soms  groote sommen  voor  
 weldadige  doeleinden  en  verwachten,  dat  de  keizer  hen  daarvoor  met  titels  en  
 bijzondere  eerbetooning  zal  beloonen.  In  1872  schonk  een  rijk bankier een groote som  
 ten  behoeve  van  de  noodlijdenden  bij  de  overstrooming  te  Tientsin.  De keizer schonk  
 hem  daarvoor  den  titel  en  rang  van  „provinciaal  rentmeester”,  en  verhief  zijn  
 ouders  tot  den  eersten  rang.  Daarna  schonk  de  bankier  24,000  gülden  en  thans  
 verkreeg  hij  het  bijzondere  voörrecht,  een  „keizerlijk  bericht”,  een  dankbaarheids-  
 schrijven  te  ontvangen. 
 | Medelijden  kennen  de  Chineezen  weinig.  Het  gebeurt, dat koelies een medearbeider,  
 die  zielt  wordt,  eenvoudig  in  de  struiken  werpen,  om  van  hem  af te zijn.  Zielten ziet  
 men  aan  den  weg  liggen,  krimpend  van  pijn,  doch  niemand  zal  zieh  over  hen  bekommenen, 
   wanneer  zij  niet  tot  de  familie  behoorem  Doch  wij  hebben  het  reeds  
 gezegd:  in  den  familiekring  helpt  men  elkander  en  wil  men  geen  armoede.  De band  
 der  familie  is  door  de  goden  gelegd-. 
 Zoo-ook  gevoelen  de  Chineezen geen medelijden met blinden of andere ongelukkigen,  
 wijl  zij  meenen,  dat  dezen  wegens  zonden,  öf  nu  öf  in  een  vroeger  leven  begaan,  
 aldus  gestraft  zijn  geworden  door  de  goden. 
 In  de  groote  steden  evenwel  heeft  men  inrichtingen  tot  verzorging van oude  lieden,  
 van  blinden,  vondelingen  en  melaatschen.  Deze  inrichtingen  ltunnen  echter  niet  
 vergeleken  worden  met  dergelijke  in  Europa.  Het  zijn  groote  Vierkante  gebouweu,  
 aan  welker  vier  zijden  cellen  voor  de  bewoners  vöorkomen,  vuil  en  zonder  eenig  
 comfort  ingericht. Deze inrichtingen worden hoofdzakelijk onderhouden uit de opbrengst  
 eener  belasting,  welke  den  zouthandelaars  is  opgelegd. 
 De  regeering  zorgt  nog  op  andere  wijze  voor  arme  grijsaards.  Wijl  de  zouthandel  
 een  staatsmonopolie  is,  mag  niemand  dien  drijven  zonder  een  verlofbrief,  waarvoor  
 betaald  moet  worden.  Nu  verleent  de  regeering  in  elke  provincie  aan  eenige  oude  
 lieden  het  recht,  om  zouthandel  te  drijven  zonder  verlofbrief,  teneinde  hun hierdoor  
 een  middel  van  bestaan  te  verschaffen.  Daar  zij  het  goedkooper  kunnen  leveren,  
 hebben  deze  geprivilegieerden  veel  afitrek.  Onder  het  geroep:  „zout te koop 1”  trekken  
 deze  arme  drommels  de  strafen  door. 
 De  vondelingshuizen  moeten  dienen,  om  den  kindermoord,  nl.  van meisjes, te voor-  
 komen,  zooals  wij  zeiden,  maar  toch  blijft  deze  nog  bestaan,  zelfs  in  erge  mate.  
 Het  vondelingshuis  te  Kanton  kan  500  kinderen  opnemen,  en  volgens  het  regiement  
 moeten  elke  twee  kinderen  een  zoogmoeder  hebben.  Gewoonlijk  echter  worden  drie 
 kinderen  aan  een  voedster  gegeven,  en  wegens  het  onvoldoende  voedsel  sterven  er  
 velen.  De  vondelingen  zijn  meest  van  het  vrouwelijk  geslacht.  Zoodra  zij  den leeftijd  
 van  acht  of  tien  maanden  bereikt  hebben,  worden  zij  verkocht,  en  gewoonlijk  zijn  
 de  koopers  kinderlooze  echtparen,  of  ouders,  die  deze  meisjes tot toekomstige schoon-  
 dochters  willen  opvoeden.  Dit  laatste  geschiedt  bij  vele  boeren  in  zuidelijk  China,  
 en  wij.  wezen  reeds  op  het  treurig  lot,  dat  dezen  ten  deel  valt.  (Zie  pag.  298)  Het  
 doel  met  het  koopen  van  deze  kinderen  toch  is  veelal,  om  hen  later,  als  de  tijd  
 der  geslachtsrijpheid  is  ingetreden,  als  slavinnen  te  verkoopen,  hetzij  aan  bordeelen,  
 hetzij  aan  particulieren,  enz. 
 Krankzinnigengestichten  vindt  men  in  China  niet.  Met  de  gewone  gevoelloosheid  
 worden  de  krankzinnigen  behandeld.  Als  zij  lästig  zijn,  legt  men  hun  de  handboeien  
 aan  en  sluit  men  hen  op  in  donkere  vertrekken,  zonder  veel  naar  hen  om  te  zien.  
 Doch  bij  arme  lieden  liggen  deze  ongelukkigen  soms  aan  den weg,  zonder datiemand  
 zieh  om  hen  bekommert.  ..  .  ' 
 Werkinrichtingen, om armen arbeid te verschaffen,  armenhuizen  zijn  er in China met.  
 Toch  bestaan  er  enkele  inrichtingen,  waar  dakloöze  bedelaars  gedurende  den  winter  
 verblijf  en  voedsel  vinden.  Een  dergelijke  inriehting  voor  duizend  personen  heeft  
 o.  a.  Peking.  Het  was  geen  weldadigheidszin,  die  deze  inriehting  deed  verrijzen,  
 maar  enkel  de  vrees  voor  de  toeneming  van  inbraak  en  diefstal.  Ook  het  beheer  
 dezer  inriehting  moet  allerslechtst  zijn. 
 In  de  vestingen  en  ook  in  vele  andere  steden  en  dorpen  van  China  vindt  men  
 rijstschuren,  welke  door  de  regeering  gevuld  worden,  om  in  oorlogstijd  of  bij  hon-  
 gersnood  de  armen  te  kunnen  voeden.  Doch  ook  hierbij  vertoont  zieh  de  treurige  
 toestand  onder  de  ambtenaren:  meestal  zijn  die  korenschuren  zoo  goed  als  leeg  of  
 soms  zelfs  geheel  vervallen.  Rijke  lieden.  in  enkele  plaatsen  vullen  echter  met  hun  
 eigen  middelen  de  korenschuren,  om  de  arme  bevolking  eenigszins  tevreden  te  
 houden,  daar  zij  anders opstanden vreezen.  Ook op andere wijze worden wel geschenken  
 aan  de  armen  gegeven.  Enkelen  schenken  zelfs  een  doodkist  aan  arme  zieken.  Wie  
 dit  doet,  wordt  hoog  geeerd.  .  , 
 De  bedelaars  in  China,  die  zoo  weinig  aan  de  staatszorg  danken,  vereemgen  zieh  
 dikwijls  tot  een  soort  van  gilden,  die  een  president  kiezen.  De  medeleden  van  deze  
 gilden  moeten  zweren,  dat  zij  de Statuten zullen volgen.  Zulk een bedelaarsgilde laat de  
 gestorven  leden  op  zijn  kosten  begraven,  en  de leden van het gilde volgen de lijkstatie  
 naar  de  begraafplaats.  In  de  derde  maand  van  elk  jaar  verrichten  alle  bedelaars  
 hun  gebeden  aan  de  graven  van  de  gestorven  leden  va,n  het  gilde  en  daarop  volgt  
 een  gemeenschappelijke  maaltijd.  In  Kanton  geven  de rijke kooplieden  den bedelaars  
 dezer  stad  tweemaal  in  ’t  jaar  een  feestmaaltijd,  in  de  lente  en  in  den  herfst,  onder  
 voorwaarde,  dat  de  bedelaars  van  het  gilde  de  kooplieden, niet  dagelijks  lästig zullen  
 vallen,  maar  alleen  op  bepaalde  tijden  hun  aalmoezen  vragen. 
 Op  nieuwjaarsdag  en  andere  hooge  feestdagen  gaan  de  leiders  der  bedelaarsgilden  
 rond  bij  de  aanzienlijken,  en  dezen  geven  bij  die  gelegenheid  aan  acht  bedelaars  m  
 de  voorhalle  een  maaltijd,  familien  van  den  tweeden  rang  aan  zes,  enz.  Dikwijls  
 worden  die  spijzen  ook  door  geld  vervangen.  Deze  gelden  komen  in  de  gemeenschappelijke  
 kas,  welke  van  tijd  tot  tijd  verdeeld  wordt.  De  voorzitters  der  
 bedelaarsgilden  hebben  niet  zeiden  een  zaak,  om  huwelijksdraagkoetsen,  baren  bij  
 begrafenissen,  enz.  te  verhuren,  en  zoo  zijn  zij  in  staat,  de  arbeidsloozen  in het gilde  
 tegen  lagen  prijs  als  dragers  van  banieren, baldakijns,  enz. te gebruiken.  Ook worden  
 de  bestuurders  der  bedelaarsgilden  dikwijls  tot  bewakers  der  veiligheid  aangesteld,  
 omdat  men  veronderstelt,  dat  zij  daartoe  het  best  in  staat  zijn. 
 Behalve  de  bedelaars,  die  leden  zijn  van  het  gilde,  zwerven  er  nog  vele niet-leden  
 door  de  steden,  en  gewoonlijk  nemen  zij  hun  nachtrust  op  de  open  plaatsen  voor  
 de  tempels.  In  Kanton  zoeken  zij  bij  voorkeur  het  „bedelaarsplein”  op,  dat  bij  
 maneschijn,  als  men  die  verwaarloosde  menschen  daar  door  elkander  ziet wriemelen,  
 een  treurigen  blik  geeft  op  de  menschen-maatschappij. 
 *  * 
 Het  grondbezit  en  grondgebruik  moet  in  een  land  als  China  wel  een  eigenaardige  
 ontwikkeling  gehad  hebben.  Aan  den  heer  E.  Simon,  die  jaren  lang  China