370 AINO’S EN JAPANEEZEN. AFKOMST DER JAPANEEZEN.
te vergoeden. Een moordenaar werd gestraft, door hem een week lang aan een kruis
te binden,, waar hij niets ontving dan een weinig voedsel per dag, en na een vermaning
ontvangen te hebben, werd hij losgelaten. Ecbtbreuk werd gestraft ongeyeer als diefstal.
* *
Zoo leeft het volk der Aino’s nog grootendeels in den natuurtoestand. Wel komen
zij meer met de Japaneezen in aanraking, maar hoewel aan dit rijk onderworpen,
blijven de oude verhoudingen nog hoofdzakelijk bewaard. De meeste aanraking hadden
zij ook alleen met Japansche yissohers, die de visch bij hen opkochten en niet zooyeel
in beschaving van de Aino’s verschilden, en met kooplieden, die hen exploiteerden.
Waar evenwel de aanraking menigvuldiger was en de bevolking wat meer ontwik-
keld, bijv. in Mororan, zijn de Aino’s reeds opgegaan in de Japaneezen en hebben
zij bewezen, dat zij niet ongeschikt zijn, om de beschaving aan te nemen. Met de
beste gedeelten der Ainosche bevolking komen de Japaneezen echter nog zoo goed
als niet in aanraking. Waar wegen door hun land worden aangelegd, zooals aan de
westkust, en het verkeer drukker wordt, veränderen de toestanden eenigszins.
B. De Japaneezen.
Over de afkomst der Japaneezen is reeds veel geschreven. Dr. van Siebold, die
in 1832 dit onderwerp reeds behandelde (Verhandel. v. h. Bataafsch Gen. v. Künsten
en Wetenschappen te Batavia 1832) en het land en volk goed kende, verhaalt, dat
de oudste chronologische berichten der Japaneezen, evenals bij de meeste volken,
zieh in fahelachtige overleveringen verliezen. De Japaneezen zouden zieh beroemen
op een goddelijke afkomst op den Japanschen bodem, en waakten er destijds voor,
dat geen denkbeeid van een afstamming van andere volken bij hen post vatte. Hun
overlevering van die goddelijke geboorte luidde aldus: Gedurende millioenen van
jaren zweefden hemelsche goden, Ten-Zin-Sitsi-Dai genaamd, over Nippon, (het land
van den zonsopgang), totdat eindelijk de zevende god in de troonsopvolging met zijn
gemalin uit de wolfcen op den Japanschen grond neerdaalden. Op aarde vermenig-
vuldigden zij zieh als menschen en liefen zoo een reeks van aardsche goden Tsi-Zin-
Go-Dai in bepaalde, maar het menschelijk leven verre te boven gaande tijdvakken
als heerschers over Japan op hen volgen. De vijfde dezer aardsche goden verwekte
Zin-Mu-Ten-Woo d. i. de god des oorlogs tusschen de hemelsche keizers. die Nippon
zegepralend doortrok en den grondslag legde van de nog bestaande dynastie van
den goddelijken erfkeizer, Nin-woo-Go-Dai.
Doch van deze overleveringen afstappend, komt von-Siebold reeds tot de overtuiging,
dat de Japaneezen niet een ethnographisch zuiver gebleven volk vormen, maar
voortgekomen zijn uit een vermenging van onderscheidene Aziatische. volksstammen.
Deze meening, dat namelijk de Japaneezen verschillende Volkselementen in zieh
opgenomen zouden hebben, wordt ook bevestigd door de anthropologische onder-
zoekingen der Japaneezen. Prof. Doenitz, die een vijftigtal schedels der Japaneezen
onderzoeht, komt tot het besluit, dat de Japaneezen in anthropologisch opzicht geen
onvermengd volk zijn, en het minst in de noordelijke provincien. In het zuiden
des lands schijnt een sterke vermenging met de Maleiers te hebben plaatsgegrepen;
vele physionomieen der zuidelijke Japaneezen hebben een duidelijk sprekend Maleisch
type, terwijl .anderen weder een echt Mongoolsch uiterlijk bezitten. Doenitz vergelijkt
dezen toestand met dien op Sicilie, waar naast echte Romanen ook gelaatsvormen
gevonden worden, die eerder aan een Arabier dan aan een Italiaan schijnen te behooren.
Dit Maleische type ziet men in Japan te veelvuldig, dan dat het een gevolg kan
zijn van het verkeer der Japaneezen met Siam in -het midden der 17® eeuw, zegt
Doenitz.
Doch niet alleen de gelaatsuitdrukking geeft aanleiding, om aan Maleische invloeden
op Japan te denken,, ook de bouw der huizen wijst hierop. De bouwstijl der Japan-
neezen wijst met beslistheid op een oorsprong uit paalwoningen. Het Japansche huis
rust geheel op palen, die bij gewone woningen kort, bij de betere tot drie voet lang
zijn. Nu is het bekend, dat de Maleische volken geboren bewoners van paalwoningen
zijn, en evenals de Maleiers door een opening in den vloer der woning alle onreinheid
AFKOMST DER JAPANEEZEN. TAALVERWANTSCHAP.
neerwerpen, ziet men dit ook- bij de echte Japaneezen. Deze wijze van bouwen
nu stamt niet af van de Aino’s, noch van de Mongolen op het vasteland, zoodat men
op grond hiervan besluiten moet, dat de Japanneezen uit een vermenging van
Mongolen met Maleiers zijn voortgekomen. .
Of dit laatstgenoemde motief beslissend is, om een vermenging met Maleiers aan
te nemen, valt te betwijfelen. De paalwoningen, als hier bedoeld zijn, kan men minder
als het resultaat van stameigenaardigheden dan wel van het klimaat beschouwen.
In het geheele moessongebied worden woningen uit bamboes gebouwd op eenige
hoogte boven den grond, en wel bij stammen zonder eenige verwantschap. De sterke
regenval in een gedeelte des jaars maakt deze. wijze van bouwen noodzakehjk, zoodat
men eerder zou moeten vragen, waarom die paalwoningen ergens in dit klimaat niet
dan wel gevonden worden. ,
Dit is evenwel zeker, dat de tegenwoordige Japaneezen niet kunnen beschouwtl
worden als uit een stam voortgekomen, maar dat zieh verschillende elementen m
het volk hebben opgelost, die, tot de Japanneezen versmolten zijn.
Ook Rein neemt aan, dat de tegenwoordige Japaneezen een gemepgd volk zijn,
voortgekomen uit vreemde landverhuizers, die reeds lang voor Chr. het zuidelijke
gedeelte van het rijk bevolkten en van hier veroverend naar het noorden voort-
drongen, en uit een autochthone bevolking, waarmede zij zieh vermengden. De
Japaneesche. geschiedenis spreekt alleen van deze laatste oerbewoners op het noorden
van het eiland Hondo, noemt hen Emishi en Ezo (Yeza), en wijst er op, dat zij zieh
tatoueerden en het hoofd- en baardhaar niet verzürgden. Men meent, dat zij tot
het Mongoolsche ras behoorden, en, zoo zij niet van denzelfden stam waren als de
Aino’s, dan toch verwantschap met dezen hadden en evenals zij van vischvangst en
jacht leefden. , ,
Of de bekende wapens uit den steentijd, welke men vele m Japan gevonden heett,
van de Emishi’s afkomstig zijn of van een nog ouder volk, valt niet met zekerheid
te zeggen. Daarentegen zijn de koperen klokjes, die van tijd tot tijd m groote
hoeveelheid bij het bebouwen van het land ' gevonden werden, doch met verder
noordelijk dan het Hakone-gebergte, zeer zeker uit den oudsten tijd der tegenwoordige
bevolking, daar men niet kan aannemen, dat een nog ouder volk reeds de
bewerking van het koper kende. , , . ,
Daar de Japaneezen in de 3® eeuw onzer tijdrekening pas een schnjttaal, ue
Chineesche, leerden kennen en hun daarvan afgeleide meerlettergrepige taal, het
Katakana, nog van veel lateren oorsprong is, terwijl hun oudste geschiedkundig wei k
van 711 dagteekent, geeft de Japansche littpratuur omtrent ethnographische vraag-
punten geen inliehtingen. , . ,„i ,
De Chineesche annalen vermelden echter, dat ongeveer 1200 jaren voor pur.
Tataarsche stammen naar Korea trokken en zieh gedeeltelijk hier vestigden, gedeel-
telijk naar de oostelijke eilanden overstaken. Daar nu gelaatstype en haargroei der
Japaneezen, zooals ook Doenitz erkent, overheerschend Mongoolsch zijn en met
Maleisch, terwijl verder de taal der Japaneezen naar Korea en verder op de Centraal-
Aziatische stammen wijst, en de oude tradities van de Japaneezen, alsmede de liggmg
. des lands hiermede niet in strijd zijn, is het zeer waarschijnlijk, dat men het vasteland
van Azie met recht als het oorspronkelyke vaderland der Japaneezen kan
beschouwen. ■ L
De taal stemt hiermede overeen, zeiden wij. De Japansche taal heett met de
Maleische en Polynesische talen geen verwantschap, noch in bouw, noch m woorden-
schat. Zij is meerlettergrepig en plaats het werkwoord aan het eind van den zin,
terwijl in de Maleische en Chineesche taal het werkwoord aan het daardoor beheerschte
lijdend voorwerp voorafgaat. Wat de taal betreft, is dus de Maleische invloed op
de Japaneezen niet te herkennen.
Men heeft zieh de zaak aldus voor te stellen: de voorvaderen der Japanneezen
trokken over Korea naar Japan en hebben de oorspronkelijke bewoners uit het zuiden
dier eilanden verdrongen en gedeeltelijk in zieh opgenomen, zooals dat later met de
Emishi’s op noordelijk Hondo geschiedde. Lang vöör dit vermengingsproces voltooid
was, trad Jimmu-Temno op, die in de 7© eeuw voor Chr. het mikadorijk grondvestte.
Nu eenmaal dat ryk bestond, volgde in de 3© eeuw onzer tijdrekening de gedeel