voir twe deniers Hollandts. Enen ouden groten Coninx tornoys van Vrankerike voir acht
deniers Hollandts. Drie onde Enghelsche (1) van Enghelandt voir acht deniers Hollandts.
Ene gans (2) voir drie en een half deniers Hollants. Ene ghes voir ses deniers Hollandts.
Enen penning, die die Grave van Ghelre slaat, up den Hollanschen twe miten (8),
ende die hi slaet np den Brabandschen voir drie deniers (4). Eneîi gouden hailing voir
negen groten Hollandts. Een gouden lam voir thien groten Hollandts. Een royael voir
elf groten Hollandts. Een scilt voir twaelf groten H. Een lyoen voir twaelf groten ende
twaelf deniers H. (5). Een pàwelyoen voir derthien groten ende vier deniers H. (8). Een
dubeldoir voir seventhien groten ende vier deniers Hollandts (7). Ende dit sal gheduren
tôt sinen wederzegghen. jEnde dit peyment (sic) sal gaen al sine Oraefscip doir van
Hollant ende van Zelant.
Ten jare 1344 lezen wij van te Dordrecht te betalen: // 3000 pond cleynre
penninghe, enen gouden scilt van wichte voir xx groten, ende enen Brabantsen
gherekent// (bl. 689); en ten jare 1345 wordt van //twee hondert guldens Hollants
// gesproken ; dit zal waarschijnlijk pond moeten wezen, want er yaren toen
nog geene Hollandsche guldens, of ze moeten geheel verloren gegaan zijn (8).
In het zelfde jaar 1345 lezen wij (bl. 691) :
(1) Aldos noemde • het domme volk de munten, daar arenden op afgebeeld waren. Zoo leest men in later tijd
van Easselische ganzen, d. i. Bisschoppelijke mnnten van Erederik van Blankenheim, te Hasselt in Overijssel ge-
slagen. Welke ganzen thans hedoeld zijn, weten wij niet.
(2) D. i. Sterlingen.
(3) Deze zal eene der mnnten van Graaf Keinoud I I zijn, dojr ons afgebeeld op PI. II en III onzer Munten
der Graoen en Hertogen van Gelderland.
(4) Hier zijn bedoeld deniers van Hertog Jan I I I , afgebeeld op de Flaten VIII en IX onzer Munten van ßra-
band en Limburg.
(5) Over de haUingen, lammen, royalen en scilden handelden wij boven; de lyoen of Hon, aldus genaamd naar
den daarop afgebeelden leeuw onder ’s Konings voeten, werd het eerst in Prankrijk geslagen onder Pilips van Va-
lois, 1327—1350. Zie le blanc.
(6) De pavillon, aldus genoemd naar de tent, waarin de Koning zittende afgebeeld wordt, körnt mede in de
Numismatiek het eerst voor onder de regering van Pilips van Valois.
(7) Een dubeldoir is ons onbekend; misschien werd er een Double "Royal door bedoeld. In de M. S. rekening
van uitgaven op ’s Graven reizen van 3 Maart—3 October 1345 van Ysebont (op het Bijks-Archief voorhanden)
wordt op bl. 17 gesproken van Dubbeldome, die dldaar op 24 grooten uitgetrokken worden.
(8) In de op het Bijks-Archief berustende Bekening van Johannes van Nederheim nopens de reis van onzen
Graaf Willem IV naar ’t Heilige Graf, naar Pruissen en terng naar hnis (van 6 Augustus 1343 tot 8, April 1344)
worden, even als in de Rekening van Vsebont, de sommen berekend in Schilden van 18 Grooten Vlaamch,
waama deze tot ff, Schdlingen, Grooten en Miten Vlaamsch worden overgebragt. — Yoor ’t overige geeft Ne-
derheim eerst de munten op van ’t land, waarin hg zieh bevindt, brengt ze daaraa tot Schilden, om deze weder
tot Ponden, enz. te maken.
Want onse lieve ende ghetrouwe Rechtere, Burghenneesters, Soepene, Bait ende alle die
ghemeinte van onsen steden van Dordrecht, van Ziericsee, van Myddelburch drie hundert
pont ouder groter tornoyse sjairs lijfrenten, goede ende gave van der rechter munten des
Coninx van Vrancrikeu, aise den gulden floryn van Plorense, goit ende gherecht voir twalef
penninghe groter tornoyse (1), of den floryn gulden (2), die men hiet den reail, voir vijf-
tien penninghe groter tornoyse ( â ^ 'o f den floryn gulden, die men hiet mitten scilde, goet
ende gherecht .voit zestien penninghe ende eën hallinc, ouder groter tornoyse gherekent (4,).
(Bl. 694) leest men van | eenen scilt goed van goude ende van goeden ghewichte vor
xx groten gherekent ende anders goude na dier waerde. // Het blijkt uit dit ge-
heele. stuk, dat de scilden, het zij dan van Franschen, of van Brabandschen, of
wel yan Vlaamschen Stempel, algemeen in deze dagen reeds in Holland gangbaar
waren, want wij lezeh: //van welke vm ponden hi ons dusent scilde, goed van
ghewiohte, -an reeden’ ghelde betaelt heeft.//
Nog moeten wij ten slotte vermelden, dat Keizer Lodewijk IV, ten jare 1339
(v. m ie k i s , bl. 616), aan den Graaf van Gelderland, dien hij tot Hertog ver-
hief, het regt verleende om gouden munt te slaan: //juxta valorem monetae
Archiepïseopi Cöloniensis, Ducis Brabantiae et Comitum Hannoniae atque Hol-
landiae;// doch met dit laatste moet Henegouwsch geld bedoeld zijn geworden,
aangezien er, voor zoo ver ons bleek, geen Hollandsch uit die dagen.bekend is.
MARGARETHA o f h e v e r WILLEM V, 1345— 1 359, o v e r l e d e w ,
t e r w i j e AALBRECHT R u w a a r d w a s , 1377.
Toen Willem IV gesneuveld was, veïklaarden de Duitsche Keurvorsten van
het Rijk deszëlfs landen aan hetzelve vervallen. De Keizer, Lodewijk van
Beijeren, schonk ze aan zijne echtgenoot.
(1) Dit k .aeiXB^nergoudgnldm ™ Hoxence, .«a, mderiMd * M m ri, eene « e r algemeene munteeort
was, en overal, met geringe wijziging van type, werd nagevolgd.
,0°r * " * * * ' to n “ “ “ het | s | | B « ä (gnlden) ment
i0ryn,’ m T re<Ml’ ^ 1 munt, inoemde, niet anders dan als sohild of escuaie
DEN DUTTS, Notice sur le Cabinet monétaire de VUniversité de Qand, 1847, page 63.
(4) De jloryn met het Schild aal wel dia apn, waaxop de Vorat het wapenschild aan de linkerzfide van ziinen
Z16h Seplaitst heeft,1 en welke mimt 'ook clinqudert of tUnhert, ook ènkel•Schild génoemd wordt.