munt uitoefenden, gedaan te hebben. Wij lezen toch het volgende op een in-
gestoken stuk papier tusschen fol. 47 en 48 van het Memoriaelbouck B. J. Cas. R .:
Item is mijns Heeren begeeren an sinen goeden Steden van Hollandt, also overmits ghe-
breck vander mnnten, dat dat gond also hoge verloopt dat men niet langer optie over-
drachte en sal mögen mnnten mijns Heeren gouden penninc, Ende want dat gond also
hoge en also seer verloopt, So begeert mijn Heer of dat sake waer dat men den Munte-
Meester daer toe brengen mochte van mijns Heeren wegen, dat men eenen penninc van goude
sloege, die dertich grooten doen soude, ende drie dier penningen souden gaen voer eenen
nobel, dat die Steden daer toe raden wonden, want hier te voren doemen den gonden
penninc die men nn slaet ordineerde bid en Steden, doen wasser wel geraemt optie tijt te
slaen alsulcken gouden pennink van dertich grooten alse voirss. staet, hier of een ant-
woirde, tusschen dit en des Woensdages na Sipte Martijnsdach naestcomende.
Welk gevolg dit voorstel gehad heeffc, schijnt nader te zullen blijken.
In een te Breda gegeven stuk (bl. 792) wordt ten jare 1404 nog gesproken
van «60 pont ouder zwerter tornoysen//, en (bl. 795) van //100 Engelsche
nobelenv (in een stuk van Waterland).
In a l k e m a d e ’s V o o r b e r ig t, bl. x i i , wordt een handvest aan de Munters te
Dordrecht door onzen Hertog in het jaar 1403 gegeven, na dat van 1401 vermeld.
Het is niet ter onser kennis gekomen, maar wel vonden wij nog in het
M em v r ia a l B. M. Cas. R. Folio 145 het völgende stuk betreffende het ontslag
van den ons vroeger voorgekomen Muntmeester Willem Tonsus. Het is ge-
dagteekend 5 December 1402:
Aelbrecht &c. Doen condt allen luden dat wy clairliken quitgescouden hebben ende
scelden quyt mit desen brief Willem Tonsus van Scandulucia [waarschijnlijk Andalusie, gelijk
toen zuidelijk Spanje heette] onsen Munte Mr van Hollandt ende van Zeelandt van snlker
geloiffcen ende seeckerheden als hi gedaen heeft tot anderen tiden onse gerechten ende Stede
van Dordrecht tot onser ende onser Steden behoif, roerende dat hi in onser Stede Tordrecht
weder in comen soude, Ende hebben him die seeckerheden, geloifte ende incomste alinge
mideal verdragen, Oic hebben wy sinen borgen van snlker borehtochte als hy hier of voir
him gedaen hebben, clairliken quytgescouden ende 'scelden quyt mit desen brief besegelt
mit onsen segele gegeven in den Hage opten vijften Dach in Decembri anno dusent vier
hondert en twee.
De laatste bepaling van Hertog Aalbrecht omtrent de munt vinden wij in
bovengenoemd H. S. op bl. yi verso, waar gelezen wordt:
By eene andere ordonnancie by Hertoge Aelbert van Beijeren gemaect den lesten in
Junio ximc vier, geregistreert int memoriaelbouck B. J. folio lx xm j, werdt geordonneert
te slaen vermits verloop van de munte eenen gouden Hollantschen gülden, die men heeten
zoude eenen griffoen, die gaen zoude voor vijffentwintich grooten ’t stuck alsmen wercken
zoude. Ende stelde voirts ’t buytenlants gelt dat ipen int lant brengen ende wederomme
yuytvoeren zoude mögen, te weeten
Een Yranckrycxe croen » » » • * • • . . . xlv grooten.
Eenen Engelschen nobel . ,, ■.......................................... ■
Eenen Ylaemschen nobel ...................... lxxxvnj —
Een Eiijnsgulden van der vier Koervorsters voor
die tijt geslegen . . . . . . . . . . . Xxxv *
Het geheele stuk, zoo als het voorkomt in het Memoriaal, luidt ais volgt:
Aelbrecht &o. »Doen condt allen luden, dat wy tot andere tiden om oerbaer onser ge-
meenre steden ende Ondersaten van Hollandt, van Zeelandt ende van Vihsslant overdragen
waren mitten selven onsen steden een ordinancie van eenen gouden seilt te slaen in onser
munten van Hollandt voir veertigh grooten snlker als wy oic overdragen waren, ende als
men daer op gewTocht heeft, welke ordinantie geduert soude hebben vijf jaer lang, dat is
te weten, dattet noch na Sinte Bartholomeus dach naestcomende geduert sonde hebben
twee jaer lang, ende want dieselve ordinancie tot haer toe van onsen Ondersaten binnen
steden ende buten niet gehonden en is geweest, daer grote verlope inden payement by toe-
gecomen is in onsen lande, dair wy ende onse goede lude grotelick by beschat worden, en
spnderlinge onser munte lange tijt dair om ledieh gestaen heeft, alsoe dat wij dien sehade
niet langer liden en willen, Soe hebben wy ons beraden mit onsen Eade ende sijn over-
dragen in onser mnnten van Hollandt te doen slaen ende wercken eenen gouden Hollantschen
gnlden, die men heten sal eenen griffoen, die gaen sal voor xxv groet (1), sulcker
als men van onser wegen dair op wercken ende munten sal, Ende op dat onse goede lude
hoir comanscip binnen ende butene lants te bet hantieren ende doen mögen, Soe hebben
J a l m i t äe <m,H Wer ea daar blflkhaar zeer elordig geeolkaonneerae) Afetfaift van het MemoÜ
B I *“ ietlttae ® werk i0Ktrekt. rtond eerst volait geachrevea- voor
h äeorgeiaald ea d^hovea gepha«, xav. - WaarecUjalek tea g eX > ™ h r t X
t a g aa de mtraardipag derer Ordoaaaatie plaats gehad helbende overlijdea vaa Hertog Aalbreeht ia de GHfFoen
poor zoo verre ona althaaa bekead ia, aiaaaer geslagea geworden. ^oreoat ae Unjroen,