Het is mogelijk, dat er bij de uitvoering dezer Ordonnantie-, d. i. bij de
voorbereidende werkzaamheden tot vervaardiging der bevolene muntspecien,
eenig ongenoegen ontstaan is tusschen den Hertog en die van Dordrecht, waar-
uit voortvloeide, dat de Munt tijdelijk naar St. Geertruidenberg verplaatst werd.
Wij zullen toch weldra het bewijs hiervan vinden in de vermelding van Hol-
landsohe muntspecien, in deze laatste stad geslagen. Hoe het zij, de twist
schijnt niet ,lang geduurd te hebben, want reeds ten jare 1400 vinden wij eene
v belofte van Hollandsche Munters te Dordrecht voor Sohepenen van die stad be-
zworen (v. m i e r i s , I I I , bl. 729), waaruit is op te maken, dat de muntslag te
Geertruidenberg sleehts weinige jaren kan geduurd hebben. Het blijkt echter
daaruit stellig, dat er toen nog geen wettig verkregen privilegie van Dordrecht
bestond, waardoor de Munt van Holland alleen daar en nergens elders gevestigd
mögt zijn. Te meer kan men dit aannemen, daar in 1390 (en dus sleehts drie
jaren vóór de verplaatsing der Munt) Hertog Aalbrecht bij eenen open brief alle
de Privilegien van Dordrecht als Graaf van Holland bevestigd had.
Beschouwen wij verder. de in de Charters vermelde munten.
In het zelfde jaar 1393, waarin de nieuwe Ordonnantie was uitgevaardigd,
lezen wij (bl. 599) v a n « Schilden, als wy nu doen slaan//. Op den 25
November 1393 bevestigde Hertog Aalbrecht de Privilegien van Zierikzee, mits
de Ordonnancien van de munte (van 25 Mei 1393) in kracht blijve (bl. 602).
Op bl. 603 wordt gesproken van « Hollandtsche Schilden van xxx groeten ende
een halve//.
Ten jare 1394 verklaart de Hertog schuldig te zijn //n° xxi pond'drie scel-
lingen, v i i penningen ende een Hallingh groote; — den nieuwen Hollandschen
Schilt, die men nu ter tijt slaet, voor xn groten ende alle payement daemae
gerekent// (bl. 608). In dat zelfde jaar verklaart ’s Hertogen gemalin, // Mar-
griete van Cleve, Hertoginne in Beijeren// — //dat ons onse Tresorier Willem
van Coulster, Domproost t’Utrecht, wtgereykt heeft in ons selfs hant hundert
Hollandsche Schilden, alsulcke als onse Heer ende geselle nu ter tijt doet slaen//
(bl. 617), en — //c ende xxx gouden ouden scilde, als men lest’t Sinte Gher-
trudenberghe sloech// (bl. 620) (1); wij lezen van //thien pont thien schellingen
(1) Deze Schilden worden ook vermeld in een Charter van 25 November 1410 (van
Hollants» (bl. 622), en »van eleken gemeten lants ses penningen ’sjaers//.
Ten jare 1395 vinden wij vermeld:- //de läge ban twee schellingen Hollands
payements// en //twintig ponden swarten// (bl. 624). In dat zelfde jaar maakt
Floris van Borselen aan zijne vtouw Oeden, des Heren dochter van Bergen,
onder waarborg van Hertog Aalbrecht, //tot eenre duwarie hören leve gedurende
achte hondert Hollantsce gulden ’t sjairs, enen Engelschen nobel van des Co-
nincx munte van Engelant voir drie guiden gerekent, of payment dat also goet
is dair voir// (bl. 625). Twee bladzijden verder lezen wij van eene betaling
van »Dordrechtse guldens voir desen dage gesleghen//, en bl. 630: // Hollants
Schilden, alsulck als wy leest hebben doen slaen//; -— verder: // voir onse pacht
14 schellingen Hollants goeds gelds//. — Gouda betaalt aan deszelfs Heer (het
stuk is gegeven te Namen), den Graaf van Blois, « drie hondert oude Franse
vranken// (bl. 631).
In 1396 lezen wij andermaal van v Schilden sulke, als wij laetste hebben doen
slaen// (bl. 637, en op de volgende bl.): »eenen Heeren groote». In dat zelfde
jaar bekent Hertog Aalbreeht uit handen van Willem, Geryts soen ontvangen
te hebben wegens eene schuld van den hoogen Heemraad van Schieland, voor
een \yrlccnd handvest.,' » viertien nye Ghelresse gulden//. le ts , waaruit wij
meenen te mögen opmaken, dat ook deze munt in die dagen in Holland gang-
baar was.
Yerder lezen wij (bl. 640): » die eerste boete acht penningen, die ander boete
sestien penningen, die derde schouwe twee schellingen» [48 penningen]. De
Amsterdammers betaalden hunne tollen aan de Schelde’ in VlaaMSche munt,
blijkens hetgeen wij aantreffen bij v. m ie r is t. a. p. bl. 647:
m ie r is , IY , 159), onder den naam Van: *Bergsche Schilden, snlker als onser vader..........
als men schreef 1893 in syne muhte te Gerdenberge dede slaen,» gelijk blijkt uit de eva-
luatie van het jaar 1411, voorkomende bij v. m ie r is , IY , 165:
Nnwe Aelbrechts-Schilden lest geslagen . . . 40 grooten.
Bergsche S c h i l d e n ................................................... 38 __
Wilhelmus S c h i l d e n ............................................ ...... ....
Yroeger had Hertog Aalbrecht (zie v. m ie r is , I I I , 504 en 594) ze op % minder in
waarde gesteld dan de Dordrechtsche Schilden, namelijk op 82 grooten. Zij waren niet
van zulk goed gehalte als de Dordrechtsche.'