zijn de Ordonnantien, die Äalbrecht op de munten. gegeven heeft; yandaar die
groote verscbeidenheid onder zijne munten.
° Ten slotte hebben wij nog.te vermelden de dusgenaamde penningen of deniers
(de Vs grooten der Ordonnantien), die wij onder N° 15 en 16 lieten afbeeiden,
terwijl de N° 15 op Pl. -XXXVI,eene,ons later .yoorgekomene .v ^ te it
schijnt te zijn. Naar de type te oordeelen is deze .muntsoort pen onderdeel
van de vroegerbesehrevene;heele en halvegrooten, Pl. ¡V3I, N 5, en Pl. X.XXVI,
N° 13. De voorzijde toch bevat het Beijersch-Hollandsche wapenschild, Ahans
binnen een versiersel uit tien boogjes zaamgesteld. Het omschrift van N° 15 is:
.|J« 2SI1B6RH11 DViU ttOSB l
terwijl N° 16 heeft: -¡fjOIiTSRD.
Op Pl. XXXVI zijn de omschriften, zoowel van voor- als van keerzijde, zeer
onduideüjk. ;
N° 15, voorhanden in het Koninklijk Kal)inet, en ook in de Verzameluig
van wijlen den Staatsraad v o n r e i c h e l te St. Petersburg, weegt 6,55 ¡w.;
N° 16, voorkomende bij de Heeren k e e r , M A C A R e , ns r o i j e v a n w i c h e n
en Schrijver dezes, weegt 0,53 w.
WILLEM VI, 1404—1417,
zoon van Aalbrecht en Margaretha, doehter van Lodewijk, Hcrtog van Brieg
in Silezie.
Bij den aanvang zijner regering braken de twisten tusschen de Hoekschen en
Kabeljaauwschen met vernieuwde woede weder uit. Aalbrecht had steeds de
laatsten voorgetrokken; zijn zoon was een begünstiget der eersten.
Gedurende de twee vroegste jaren van Willem’s regering had zijne stiefmoeder
Margaretha van Eleef, uit hoofde van zijn yerblijf in Ilcnegouwen en
Viaanderen, wegens den oorlog tegen Prankrijk, de tcugels van het gebied in
handen. Zulks blijkt uit de bevelen en handvesten, door haar uitgevaardigd
en geschonken; vooral uit een handvest , door haar in den jare 1405 aan de
Hoogheemraden van Rijnland verleend.
De regering van eene vrouw was echter te krachteloos om Holland in rust te
houden, zoodat Willem's tegenwoordigheid volstrekt vereischt werd om een einde
te-maken aan opstand, moord ett doodslag, waarvan vooral de steden Haarlem )
Délft en Amsterdam vol waten.
Willem besehikte aMes ten voordeele der Hoekschen, en ook onder zijne regering
bleek, dät de Edelen, die 't met de regerende Graven Melden, genoeg-
zaam altijd de bovenhand verkregen.
De oorlog tegen Prankrijk geëindigd zijnde , kreeg de Graaf de handen weder
vol in Holland; Willem van IJzendoorn, een moedig Edelman, nam in naam
van den Heer van Arkèl de stad Woudrichem in; en verwbestte alomme het
platte land. Willem, zieh verbonden hebbende: met den Bissohop van Utrecht ;
tastte de stad Asperen en de Sloten Hagestein en Everstein aan, welke de
sterkten van den huize van Arkel waren.
De belegering had plaats in1 den jare 1406. De Graaf had boven en beneden
het-Slot Hagestein twee blokhuizen" laten maken en dén stroom met pâlen en
masten toebeijen. Vervolgens deed hij zijne-besohansingen -omvlechten met een
hoogen tuin of heining van gebreide of zaamgevlochten: takken van wilgenboo-
men, binnen en rondo m welke de tenten der ¡‘Edelen en Steden, met hunne
Schilden en wapens omhangen, zoodanig waren geplaatst, dat niemand de belegerde
sterkte konde uit- of inkomen zonder gezien te worden. Men zegt dat,
Hagestein zieh eindelijk hebbende moeten overgeven, de Graaf het verdrag heeft
bezegeld met een zegel ; waarop hij zoodanig een gevlochten tuin had doen af-
beelden; —¡ van daar, zegt men ook, de tuin op de muntstukken van Willem VI
en latere Vorstën: Zelfs de-vrije Staten van Holland en Westfriesland beMelden
den tuin op hunne munten, niettegenstaande zij; in den jare 1581 alle
Grafelijke wapenen, enz. afgesohaft hadden. Deze tuin was omzèt met de wa-
penen van de Ridderschap, de Edelen en de-18 stemhebbende'Steden.
Het zelfdë lot- van Hagestein-viel ook aan Everstein te beurt ; — beide kasteelen
werden verbrand en ten gronde toe gesiecht. Dan hiermede was de maat der rampen
van hèt huis van Arkèl nog niet-vol gemeten; onlusten tusschen vader en zoon
berokkenden beider ondergang. De Hollandsche Graaf werd binnen de steden
Gorinchem en Leerdam gehuldigd, en’ de magtige Heeren van Arkel moesten
het land ruimen. :