De Eriezen kwamen vóór den bepaalden tijd en overvielen de Hollanders. Aar-
noud, zieh te veel midden onder de vijanden wagende, sneuvelde. Zijn Ejk
werd door de zijnen nit den slag medegevoerd en te Egmond begraven.
Hij was zoo vroom in het oog der geestelijken, dat de monniken verhaalden,
dat hij na zijn’ dood wonderen gedaan heeft.
Aarnoud he t, naar men wil, drie zonen na: Dirk I I I , Aalbert of Adalbert,
die zijnen vader in het gebied over Gend opvolgde en Stamvader der Heeren
van Aalst werd, en Sicco (1).
Een muntje in het Koninklijk Penningkabinet te ’s Gravenhage, met het op-
schrift: Amoldas Comes, werd door wijlen den Heer Mr. j . c . d e j o n g e , Opzig-
ter van gemeld Kabinet, aan onzen Aarnoud toegeschreven; doch de Heer d e
j o n g e , in andere vakken en overigens ook in de algemeene Numismatiek zoo
bedreven, was zulks minder in de Numismatiek der oudste Vorsten van Nederland
, een moeijelijk onderwerp, dat aileen eene veeljarige studie vereischt.' Het
bewuste muntje is er een van Aarnoud, Graaf van Looz of Loon, uit de 12®
eeuw, en later (doch naar een ander exemplaar) uitgegeven in de Jbevue de la
Numismatique Beige, T. I I , PI. 4 , N° 6. De tiende eeuw was, ook in de
munten, gelijk wij reeds vroeger aanmerkten, eene eeuw van groote barbaarsch-
heid, en gemeld muntje is zeer fraai.
DIRK (THEODERIK, DIEDERIK) III,
zoon van Aamoud en Luidgaard, stond aanvankehjk, naar men verhaalt, onder
de voogdijschap van deze zijne moeder, waarvan hij echter weldra ontslagen werd.
(1) Onze Hollandsche Graven gingen, volgens b ild e rd ijk , gewoonlijk op de Rijksdageu den
Duitschen Keizer huldigen. Dezer laatsten muntspecien waren de meest gangbare, vóór dat de
Hollandsehe Graven hnnne eigene munten lieten slaan. Munten der Duitsche Keizers zijn echter
in het eigenlijke Holland, voor zoo verre ons bekend is geworden, niet vele gevonden; aileen
kennen wij er eenige, die te Gouda van onder de fundamenten van een huis zijn te voor-
schijn gekomen; het waren er van Karel den Grooten; verder vond men er hier en daar van
Keizer Lotharius met het opschrift Christiana religio, en ook enkele die te Keulen ver-
vaardigd waren. De Keizerlijke Utrechtsehe munt, die ook met de stad door de Noormannen
verwöest is geweest, schijnt zeer weinig gewerkt te hebben; wel die te Duurstede.
Missohien is veel gesmolten, om er later de Hollandsche Grafelijke munten uit te vervaardigen.
Zijn geboortejaar is onzeker; volgens de Kronijken volgde hij zijnen vader in
998 op, maar het is , volgens latere geschiedkundigen ( 1 ) , zeker, dat men dit
tijdpunt wel eenige jaren later moet steüen.
Bij de verdeeüng van Aarnoud’s bézittingen verkreeg Dirk I I I HoUand, Zeeland,
Friesland, ’t land van Waas en de vier Ambachten ; Aalbert de Gendsche bezitting ;
terwijl Sicco later, na ’svaders dood, een deel-van Noord-Holland bekwam (2).
Dirk zond in den aanvang zijner regering een gezantschap van Edelen naar
de Friezen om vrede en vriendschap, doch vruchteloos; — daarom beoorloogde
hij hen en wel met hevigheid, om zijns vaders dood te wreken. Hierin was nader-
hand Floris V aan hem gehjk. De Eriezen, door den dapperen held in het naauw
gebragt, onderwierpen zieh en beloofden tienden en hunne diensten in den krijg.
Op het jaar 1010 leest men van ëenen nieuwen inval der Noörmannen, die
weihaast de overhand kregen, en in het volgende jaar eene beslissende zege be-
haalden. Zij zullen de betrekkelijk rijke Abdij van Egmond wel niet onbezocht
gelaten hebben. Tot Utrecht doorgedrongen, verlangden zij aldaar de gods-
dienstoefening bij te wonen, maar toen hun dit geweigerd werd, trokken zij uit
eerbied voor den heüigen zetel a f, in welken weldra het eerste Bisschoppelijke
geld vervaardigd zoude worden. Deze is de laatste strooptogt der Noordsche
volken in onze landen geweest. Hun aard wêrd zachter ; zij werden, gelijk
b i l d e r d i j k te Tegt aanmerkt, Christenen.
Bavo, een leenman van den Utrechtschen Bisschop wegens het Graafschap
Bodegraven, tastte Dirk I I I a an , doch met dit voor hem ongelukkig gevolg,
dat de Graaf, die een dapper oorlogsman was, hem zijn Graafschap ontnam, na
eenen slag in het Merwederhout (3),, en daarna bij den Pagus Flaridingi, later
Vlaardingen genoemd.
(1) Immers volgens k l u i t , Hist, Crit. p. 3 8 , die beloofde te zullen bewijzen, dat Aarnoud
eerst in 1003 of 1004 gestorven is. Maar, helaas, wij missen dat bewijs. Het
door k l u i t vermelde Charter staat bij m i r a e u s , T. I I , p. 944; vergelijk vooral
w a g e n a a r , I I , 131.
( 2 ) Bastaarden van hem, zegt b i l d e r d i j k (maar op welken grond?) waren de Brede-
rode’s (een woord, mede volgens b i l d e r d i j k , wij vragen weder op welken grond?-van breede
heiwel, niet breede roede, ontleend). De Brederode’s waren bij ons later Hoeksch, gelijk
de Egmonden en Arkels Kabeljaauwsch.
(3) A l b e r t u s , de divers, temp. L. I I , Cap. 2 0 , geeft eene eenvoudige bezetting op: