//Item voir der Munte, dat men die gerne Tordrecht wederbrengen sal, be-
// houdelic dies, dat die stadt van Dordrecht den Muntmeesters met benemen,
u noch verbieden en sullen te werken also lange, als minen genadigen Heere
- // dat sal gelieven, ende up sulke ordinancie, ende verbände, als in Vlaenderen
// gesloten sal worden, dat up dese tijt jegenwoirdlic onderhouden is.//
Men vindt aangeteekend, dat te Dordrecht op den 311 Augustus 1430 bevolen.
werd een’ brief van Filips van Bourgondie, van den 29 Julij bevorens (zoo straks
door ons mede te deelen), in het Stads-Register in te schrijven. Verder is in
het Memoriaal van de Leenkamer (Commissiones Bourgondiae, 1428—1453,
Cas. N. Fol. 9 verso) voorhanden een lastbrief van 4 December 1429, waarbij
Jan van Braband door Hertog Filips van Bourgondie gemagtigd werd om binnen
de stad Zevenbergen gouden muntspecien te mögen laten vervaardigen; iets,
waaruit schijnt te blijken, dat Filips zelf daar niet meer wenschte te munten.
Reeds vroeger hebben wij gezien, dat Hertog Jan I van Braband te Dordrecht
heeft laten munten, en dat daaruit misschien een naauwe gemeenschapsband
tusschen de Hollandsche en Brabandsche munthuizen en munters is ontstaan.
Het tweemalen overbrengen van de Hollandsche Munt naar de Brabandsche
grenzen, eerst naar Geertruidenberg onder Hertog Aalbrecht, later naar Zevenbergen
onder Hertog Filips van Bourgondie, doet zien, dat dit vooral noodig
was om de betrekking, waarin //die van den Sermente van Höllant// tot //die
van Brabant// stonden.
Op den 29 Julij 1430 gaf Filips bevel tot het slaan van een Schild en een
half schild, gelijk blijkt uit het volgende stük:
Philips, Heitoge &e. Doen condt allen iuyden, dat wy hevolen hebben ende beveelen
met desen bryeve Jan Nemmery ende Aerndt Musch, onse Muntmeesters van Hollandt, te
weicken ende te doen maeeken eenen penninck van goude, geheten eenen schilt, die hou-
den sal in den aloye 153/a karate fijns gonts op die toedse, ende die sullen gaen op die
troysche marck 67Va schilt, daer sy off hebben sullen in den aloye te remedie V* van eenen
karate fijns gouts, ende in'der snede 2 Engelsohe op elok marc wercxs, Item noch eenen
penninck van goude, geheten eenen haben schilt, die houden sal jn den aloye xvVj karate
fijns gouts op die toedse als voorschr. is, ende diere sullen gaen op die Troysche marck
136 der penninge voorscr., daer off snllen sy hebben te remedie in den aloye % van eenen
karaet, ende in die snede 2 Engelsche op elck marck wercx, Ende hier off sullen onse
voirscr. munfmeesters ons gheven ende uytreycken ten sleyscat van elck marck fijn gouts,
dat sy sullen doen wercken, eenen schilt (1), ende alle dat ander daer aff blijvende sullen
onse muntmeesters voirscr. ende die coopluyde houden voir hoiren kost ende arbeyt, die tot
den wercke behooren, maer den werdeyn sullen wy sijn wedden doen gheven, enz. enz.
Verder gelijk vroegere dergelijke stukken.
Datum xxix. dagen in Julio anno 30. .
Op den 5 Mei 1432 waren naar alle waarschijnlijkheid Jan Nemery en Godschalk
Tielman Oomszoon of overleden of wegens hoogen ouderdom buiten staat
geraakt om hunne belangrijke werkzaamheden verder te vervullen. Althans
werden op dien dag een fweetal nieuwe Muntmeesters aangesteld, blijkens het
volgende Charter, dat wij aan troffen in de Commissiones Bourgondiae 1428—
1453, Cas. N. Folio 31. Het luidt als volgt:
Philips etc. Doen condt allen luyden, dat wy bevoolen ende ghemachticht hebben, beveelen
ende mächtigen met desen brieve Jacob Tacke ende Jacob Pieterszoon van Oversteghe
onse Muntmeesters te wesen van Hollandt, van Zeelandt ende van Vrieslandt, ende te doen
maeeken ende wercken penningen van goude ende van silver, jn alsulcker manieren als wy
avyseren ende overeendraeghen sullen, Dit sal ghedueren een jaer langh nae datum van
desen bryve, ende daerentenden tot onsen wedersegghen, Behoudelijck dat wy Jacob ende
Jacob voirn* dan uyt den dienste van onser munte voirscr. niet setten en sullen, noch
laeten setten, sy en worden eerst voll ende all wel betaelt ende voldaen van des sy sullen
moghen betogen met bescheydenre reeckeninghe, dat men hem (sic) schuldich wesen sali
op den dienste voirscr. den lesten penningh met den eersten. In oirconde &c. Datum
5 daeghen in Meye Anno 32.
De eerste verantwoording dezer Muntmeesters komt voor in het boven meermalen
aangehaalde HS. en vermeldt in het opschrift, dat zij loopt van 23 Januarij
1433 tot 8 April 1434, en aangezien nu, gelijk wij boven gezien hebben, de
gemeenschappelijke regering van Filips en Jacoba, door het tractaat van 12
April 1433, een einde nam, zoo zijn de in gemelde rekening voorkomende
(1) Das bedroeg het heerlijke regt van de Schilden 1 van de 67i geraunte, stukken, en van de halve. Schilden
2 van de 136 staks.