bl. 345 voorkomt, de // grote tornoys voor acht penningen gerekent.// Dat ten
jare 1325 de tollen te Geervliet eh te Ammers met Keulsche penningen betaald
werden, blijkt uit een Charter van dat jaar; zie v. miekis, bl. 362. Op de
zelfde bl. leest men van: // 2200 pond Tornoys, den ouden groten Coninx Tor-
n nois of drie Engheische van Erigheland [d. i. Sterlingen], over 16 penninghe
ii gherekent, jof payement, dat daer yeghens also ghoet es;// — op bl. 374 van
eenen: //bruidschat van 300 pond Hollants penninghe, den göeden groten Go-
v nines Toernoys te payen voir achte penninghe, jof die waerde daer tieghens.//
In 1326 (bi. 381) van //ene boete van ’t sestich penninghe grote;//verder:
u voir sinen cost drie deniers grote, ende die Bailiu ’s daechs zes penninghe
grote.// De woorden scilden in een stuk van 1327, op bl. 418 voorkomende,
zullen daar staan als schrijifout voor scillingen; immers zoo komt het bedrag uit
van de verdeeling der //3 ponden tornoyse.// In eene regeling der door de
Lubekkers in Holland, Zeeland en Friesland te betalen tollen van het zelfde
jaar (zie bl. 442) lezen wij: // de quolibet tonnello &c. duodecim denarios gros-
sorum; de quolibet tonta cerae 4 denarios Esterlinge ; — de uno fardello &c.
4 denarios Sterlinge // (nu sic) ; verder is er weder melding van: // denarii grosso-
rum;// eindelijk: //pro solutiöne theolonii 12 denariorum Hollandensium.// Aan
de dochter van den Graaf van Holland, Philippa, gemalin van den Koning van
Engeland, wordt in 1328 door dezen eene huwelijksgift aangewezen van //15
m i l l i a libratarum parvorum Turonensium nigrorum per annum, seu valorem
eorumdem ad sterlingum// (bl. 456). Ten zelfden jare (bl. 460) lezen wij van:
»twe dusend marc Enghelse, die marc over viertich groten tornoys gherekend,//
en bl. 461 van // 50 pond, den ouden groten Coninx tornoys voir xii penninghe
gherekent;// maar dit zullen daar Utrechtsche penningen zijn, gelijk wij ze reeds
vroeger ontmoet hebben. Dat de schelling een gewigt was van twintig penningen
blijkt uit een stuk van 1329 (bl. 484), waar wij lezen van: //een ende dertieh
pond, zes scellinghe ende achtien penninghe tornoys.//
Ten jare 1330 komt de eerste bekende, althans tot ons gekomene, Holland-
sche regeling, van Regeringswege, der muntspecien voor, met bepaling van de
soorten, die alleen wettigen koers zouden hebben. Wij laten het stuk hier
volgen, dat wij ontleenen zoowel aan van mieris , I I , bl. 496, als aan een
H. S. van het Koninklijk Kabinfet, getiteld: Boucle van diversche calculation,
vroeger in bezit van den Numismaticus s c h a a p :
Wi Willem,, Grave van Henegouwe, enz. malten cond enz. dat wi omme den twi (1),
die in onsen lande was van den paymente, ende van den ghoudenen ghelde ghemeenliken,
met onsen ghoeden luden, welgheboren (2), ende steden van Holland, van Zeeland, van
Kenemaerland (3), ende van Vriesland over een ghedraghen siin, ende ghebieden te ghaene:
Enen ghoeden Hollandsen penning (4) voir twie penninghe zuarter tornoys (5).
Enen ghoeden groten Coninghes tornoys (6) voir achte penninghe Hollands.
Drie ghoede onde Coninghes Enghels van Enghelan,d voir achte penninghe Hollands (7).
Enen ghoeden ghonden Halling (8) van Elorensche voir dertien grote, enen enghelsehe
min.
' Enen ghonden Iam voir vijftden grote (9).
Enen ghonden royael voir zestien grote (10).
(1') D. i. twist.
(2) Dit zijn de Edden.
(8) Al wat ten noorden van Kennemerland ligt, wferd toen, aaneengeschakeld, tot Friesland gerekend.
(4) Hierdoor verstaan wij de deniers van Floris I I I , IV, enz. tot op de regering van onzen Graaf geslagen, die
er echter zelf niet vele schijnt te hebhen laten vervaardigen.
(5) De zwarte Tonrnooische penningen znllen geweest zijn die, welke in Viaanderen geslagen werden onder Graaf
Lodewijk van Nevers (1822—1846), en in Braband onder Hertog Jan I I I (1312—1355). Wij beddden de laat-
sten af in onze Munten van, Braband en Umburg, PI. IX, No 26—28. In Gelderland treffen wij ze niet aan.
(6) Over deze tomogsen handdden wij boven bl. 130, en gaven daar de Nederlandscbe Gewesten* op, waar ze
vervaardigd zijn geworden.
(7) Deze zijn de yersdrinmde Grouts van Koning Eduard III (1327—1877), afgeteeld bij nunmo, Annah of
the Coinage of great Britain.
(8) Wij kennen den oorsprong en de beteekenis van bet woord Balling niet. Ook hier weder geeft kiliaen
geene opbeldering; bij beeft alleen: »BaHinch pärisis. Bland. 1 migte.// Nn is migte de geringste bekende mnnt en
de Balling is eene gouden. Er kan, onzes bedunkens, bier geene andere mnnt bedoeld worden , dan de in de le
helft der 14e eeuw zoo algemeene goudgulden van Florence (hier Florensche gespeld). Znlke goudguldens, die
over Frankrijk naar Nederland waren gekomen en, in de mnntstelsels opgenomen (zie reeds in Erankrijk onder
Filips Augustus, le BLAfic, P- 158)? badden op jde vz. Johannes den Booper en op de kz. de lelie of IcTpfrie
blown (fiorino, van waar de naam florin) , bet wapen van Florence. Die iype werd spoedig door een aantal landen
en volken, ook in -Nederland, overgenomen. Zie b. v. ohs Brah'and en Umburg, PI. VII, N° 1 (van Jan III
(1312 1355). In ons Gelderland (Graven en Bertogen, PI. I I , N° 1) van Reinond I I (1326—1343). De
Hollandsche Graven bebben ze, naar bet schijnt, niet nagevolgd. — Zij deden dan dertien grooten, zeker Toursche
grooten, min eenen sterling, d. i. hier de bedoelde Engelsche.
(9) Zie de af beelding van zulk een lam, aignel of inouton, in onze Munten van Braband en Umburg, PI. VII,
N° 3 (van Jan I I I , 1812—1355); dubbele lammen van Jan I I I worden bier niet vermeld. Er is een dubbele
van Eduard van Gelre afgebeeld in onze Munten der Graven en Bertogen van Gelderland.
(10) In eene M. S. rekening van ’s Graven reizen op bet. Rijks-Ardhief komen ze op 16| groot. voor. De royael
of royal is .eene Franscbe mnnt. L e b l a n o beeldt baar bet eerst af onder Filips Augustus (1180—1226) en verder
onder de volgende Koningen tot en met Karel VII. (1422—1461). De Vbamsche /m«? ä pied, bad bijnä db type
van den royal. '