in 1816 is het weder (bl. 168): «xxv ffi Hollants des jaars, den groten tomois
voor achte penninghen;» en in een ander stuk diens zelfden jaars: »eene ca-
pelrie van 13 ponden Tomois ’sjaers, den groten Tornoysen vobr sestien pen»
ninghe» (1); — en bl. 173: »20 pond Tomois, enere ouden groten Conincx
Tomois voer xvi deniers;» 1— bl. 174: »eene huysing te Leyden, in erv-
pagte tot 10 seellingen Tournoois ’sjaers.»
Later: om 30 schellingen Hollands; bl. 176 staat in een uiterste wil van den
Kanunnik Pieter van Leyden: » den Paapen ende den gemeenen Breeders te Ley?
»den in wynen te drincken ter mynen jaergetyde elex jaers thien seellinghen,»
enz. enz., met bijvoeging: » Ende al dit testament voersz. wil iok hebben gehou-
» den in zwartten tornoysen, den grooten Coninckx tornoys yoer 16 penninghen.«
Ten jare 1317 (bl. 180) lezen wij van: « 300 pond Hollanscher penninghe, enen
» groten Coninx Tornoyse voor achte penninghe (2) gherekent.» In het volgende
jaar wordt te Utrecht de groot op 12 denarien berekend (3) (bl. 205). In 1319
lezen wij van: »100 grooten Conincx Tornoysen uit onsen tienden te Bodegra-
ven.» Ten jare 1321 blijkt het duidelijk, dat één Hollandsche penning 2 pen-
ningen Tournois gold uit het gezegde: »1000 pond zuarter tornoys, enen goe-
»den groten Conincx tomoys voer 16 penninghe ende enen goeden Hollansehe
» voor ii penninghen gherekent» (bl. 248). Ten jare 1321 kon men in Hoi?
land ook met andere dan Hollandsche munten betalen, blijkens de uitdrukking:
» 300 pond Hollants sjaers, enen goeden Conincxs tomoyse voor vm Drs ghe-
»rekend jof paymend, dat also goed es» (bl. 260). Zoo lezen wij ook weder
in het volgende jaar (bl. 287): » van elker last harinx twe penninghen En-
» ghelse van tolne; — van elken hoet tarwe of rogghe 4 penninghen Hollands -
»van elken hoet erweten ende bonen enen Enghelse penning; - van enen
(1) In het boven dikwerf aangehaalde H. S. der Hollantscke ChroniJce van JBeijeren
Armorum regis de F/uyris leest mèn: «In het jaar MCCCX"VI .kocht men een mudde
«rogge voor V oude tornoys grote, dat'men in den groote hongersnood der bpide vonge
«jaren betaald had met LX tornoys.»
(2) Dit zijn dus weder Kollandsche penningen of deniers."
(3) Het sehijnt alzoo, dat de Utrechtsche penningen toen in gehalte het midden hielden
tussehen de Towrgche en HollandscAe deniers: 16, 12, 8,
» scaerlaken sestien penninghe Hollands ; van enen ghevérweden laken vm de-
» niers Hollands, van enen stripten laken vier deniers Hollands ; — van enen
» packel pelcerien, achte scellinghç Hollands » enz. enz. {penning en denier
sehijnt eene onwillekeurige verwisseling te zijn).
In 1323, bij de regeling der jaarmarkt te Middelburg en de vestiging eener
tweede aldaar, lezen wij (bl. 316): »soo wat schepe komt, sal ons geven ses
penningen Tournoisen; — van elcken peerde 8 penningen Tournois; — van
eenre koeije 4 penn. Tourn. ; — van elcken schape eenen penn. Tourn.» Ver-
der lezen wij er ook in van schellingen Tournois ( 1).
Onder de munten , die de Friezen, te Upstalboom ten jare 1323 vergaderd,
bêpaalden voortaan alleen te willen aannemen, bevonden zieh ook de Tv/ronenses
of Toursche grooten, waaronder dan ook wel de Hollandsche zullen begrepen
geweest zijn, verder de Dordracenses en de Copkiiii. Wij hebben onze meening
over de Cophini en in het algemeen over de meeste in deze bepaling voorkomende
muntsoorten geuit in onze Munten van Friesland, Groningen en Drenthe, bl.
283, 284 (2). Op bl. 333, in een stuk, mede van 1323, lezen wij: »twintich
» scillinghen goets gelts ende nyet meer en moghen zi verteren, dan horen
» daghelixschen coste; dat is den Dijcgrave twalef grote, ende elken Heemraet
»ses grote des daghes.» In het volgende jaar lezen wij van: jaerlix 3 pond
Hollants (bl. 336). Ook in West-Friesland werd, blijkens een Charter, dat op
(1) Deze berekening bij Tonrsche penningen in Middelburg zal haren oorsprong hebben
uit Ylaanderen, werwaarts de Toursche muhtvoet uit Trankrijk was overgekomen, en er
bestond grootere handelsgemeenschap tusschen Zeeland en A/laanderen, dan tussehen Zeeland
en Holland. '
(2) Later vonden wij nog de Kopjgetyjns en halme KoppeJcijns vermeld, en werden verstärkt
m ons gevoelen, dat men er door te verstaan heeft de oude heele en halve deniers
(of oiolen) met kopjes, d. i. de beeldtenis van den Landsvorst. Zie lager onder Willem V
op het jaar 1347, waar wij echter ook de meening uiten, dat het Deventersche muntjes, of
wel van andere plaatsen kunnen zijn met de afbeelding van eenen arend, wien het des on-
bewnste volk voor eenen haan of hen aanzag, gelijk ze den arend ook wel eens als gans
besohouwden. Zeer mogelijk waren het ook echter muntjes met het hoofd (kop) van den
Utrechtschen Bisschop, en dan zijn het in Deventer of Utrecht geslagene muntjes. Maar
hoe ze dan van de Hollandsche KoppeAijns onderscheiden ?